Discover
Vorming voor elke dag

1047 Episodes
Reverse
Wanneer een kudde schapen onderweg is, kan het voorkomen dat de lammeren achterblijven, tenzij de herder zeer waakzaam is. De grote Syrische kudden die grazen in de vlakten van Palestina, moeten vele kilometers reizen, omdat het gras schaars is en de kudden talrijk zijn. Tijdens deze lange reizen vallen de lammeren een voor een uit door vermoeidheid en dan draagt de herder hen. Zo is het dus ook met de voortgang van de grote christelijke kerk. Er is vaak vervolging geweest en de kerk is vrijwel altijd lastiggevallen door de buitenwereld. Hierdoor zijn er sommigen die verzwakken, ze kunnen het tempo niet bijhouden, de geestelijke oorlogsvoering is te zwaar voor hen. Ze houden van hun Heere, ze zouden volhouden als ze konden, maar door de zorgen van deze wereld, door zwakheid van geest, door een gebrek aan geestelijke kracht worden ze kreupel en zijn ze er na aan toe om te sterven. Bent u verzwakt en kreupel, vergeet dan niet: zwakke harten hebben de bijzondere zorg van de tedere Herder.Bron: zondagen met Spurgeon
‘Het Oude Testament begint met de roeping van Adam, met het „Wat heb je gedaan?" En dan direct de moederbelofte. Daarna altijd weer het altaar en het offer, bij Abel, bij Noach, bij Abraham, bij al de aartsvaders. Van Mozes af heel de ceremoniëndienst, altijd maar door heel Israëls geschiedenis het offer. Daarboven uit spraken de profeten hun: Brandoffer noch offer voor de schuld voldeden aan Uw eis. Zodat heel Israël over de offers heen gewezen werd op Christus, die komen zou. En dan het Nieuwe Testament. Van de kribbe af is de schaduw van het kruis te zien. En Paulus vat het voor al de brieven samen: Ik heb mij niet voorgenomen iets onder u te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd. Dat is wat de Schriften leren: één en andermaal. Dat is ook wat deHeiligeGeest leert door de Schriften en ook in de harten door de Schriften. Wie door de Geest geleerd wordt, die wordt bijbels geleerd en wie bijbels geleerd wordt, wordt geleerd dat het in hemzelf niet is (niets dan zonde, niets dan schuld!), maar dat het buiten hemzelf wèl is, namelijk in Christus Jezus. En dat is ook wat de sacramenten leren. Wat leert de Doop nu anders dan wassing, wassing, wassing, reiniging, reiniging, reiniging. En dan niet alleen dat u gereinigd moet worden, maar ook dat er een enig middel is, dat wast en reinigt, namelijk Christus' bloed. En dat dat middel ter beschikking staat van elk die zich vanwege zijn zonden voor God verootmoedigt. Wat leert hetAvondmaalnu anders dan dat er één lichaam gebroken is en dan dat er één bloed vergoten is voor zondaren, een zo kostelijk bloed, dat dat menigten van zonden bedekken kan en bedekken wil. Dat leert deHeiligeGeest ons in de sacramenten. Lees en herlees toch eens de formulieren, de gloriestukken van de Reformatie.’
Preek over Rom. 8: 1-2.
‘Wij kunnen niet verwachten, dat God ons nu nog eens antwoord op ons gebed zal zenden door middel van engelen. Maar er is wel een andere weg, waar maar weinig mensen op letten. En toch geloof ik dat wij daar eens onze aandacht aan moeten schenken. Als wij vurig bidden om hetgeen God beloofd heeft, dan mogen wij in het geloof de belofte aannemen als een onmiddellijk antwoord op ons gebed. Hij is getrouw, die 't beloofd heeft. Er is toch de goddelijke toezegging van ondersteuning? Welnu dan, welk een vrijmoedigheid schenkt de wetenschap ons om Hem te vertrouwen en niet twijfelend te vragen of Hij onze bede ook soms onverhoord ter zijde zou leggen? Wij zijn zo vaak zo ongeduldig. Leer op het Woord aan te gaan. Om de gemeenschap met God te onderhouden, moeten wij niet traag zijn om tot God te spreken, maar evenmin om te horen naar wat Hij ons te zeggen heeft. Daar zitten twee dingen in. Wij moeten er altijd erg in hebben dat wij bidden overeenkomstig het geopenbaarde Woord. God doet altoos naar 't Woord. Alle onzuivere gebeden kunnen voor Hem dus niet bestaan. Hij luistert er niet naar, en wanneer er nog iets goeds in is, dan zuivert hij ze uit. Gebruik dan ook vaak de beden van het Onze Vader met uw eigen noden en behoeften aangevuld. Dan weet u zeker dat u bidt in de naam van Jezus. En dan nog iets: beklim ook de wachttoren om de verhoring te zien. Wij bidden vaak om zilver en ontvangen dan goud en klagen dan nog dat de Heere ons gebed niet heeft verhoord. De Heere geeft meer dan wij vroegen en dus zien wij niet Gods gave. Zo was het ook bij Daniël. Hij kreeg veel meer dan hij vroeg. Let op die dingen nauwkeurig, anders leeft u armer dan strikt nodig is. De Heere verhoort onze gebeden niet en nooit overeenkomstig onze maat. Hij handelt altijd naar de mate van Zijn rijkdom in de Heere Jezus Christus. Daarom begrijpen wij Hem vaak zo weinig.’
Reeds daalt met een omwolkt gezichtde zon vroegtijdig neder,en later toont haar zwakker lichtzich aan de hemel weder.Het schoon seizoen is heengesneld,en reeds wordt op het dorre veldde ruwe storm vernomen.Het laatste bloempje neigt ter aarden d' adem van de herfst ontblaartde schaduwrijkste bomen.U, die ons steeds ten Vader zijt,U blijven wij verwachten,al nadert 's levens wintertijd,al slijten onze krachten.Ook in die herfst des levens zalons hart, bij smart of ongeval,niet vruchtloos op U bouwen.Gij blijft de ouderdom ten staf,Gij blijft tot aan, tot over 't grafin Christus ons vertrouwen. Willem Bilderdijk, Hervormde bundel 1938
Het roept het beeld op van iemand, die vanaf een verhoging, anderen, leerlingen toespreekt. U denkt dan wellicht nog aan de wat slordig in elkaar getimmerde en wat grauw gekleurde katheder, waarin de predikant klom om te catechiseren. De catechisanten zaten dan vaak op ruw houten banken, in een lokaal dat aan gezelligheid veel te wensen overliet. Daar is intussen veel verbeterd en niemand wenst deze opstelling terug. En toch ... het was er soms goed, menigeen nam een indruk mee van het Woord, van de Leer; hele geslachten zijn er gevormd, en ik loop nog wel gens zo'n oud lokaal met enige vertedering voorbij, denkend aan al de jongens en meisjes, aan al die uren, aan die wonderlijke mengeling van: het ging en het ging niet. Ondertussen is de catechisatie niet verdwenen, gelukkig niet. Zij behoort tot de vaste 'leervormen' van de christelijke gemeente, en ze verdient de aandacht van allen die er mee te maken hebben, daaronder ook van de ouders en hun kinderen. U hebt er al over gesproken; mag ik even binnen wippen en aan dat gesprek deelnemen? Wij vragen ons af: heeft de catechisatie zin, en zo ja, wat voor zin heeft ze. Of heeft ze geen zin meer, door de gewijzigde omstandigheden. Zo'n vraag is gevaarlijk, want onze kinderen kunnen ineens verklaren dat ze de zin er van niet zien! En dan maar praten, ompraten, tenslotte als dat niet helpt: beslissen. En er moet beslist worden, maar dan liefst zo, dat de catechisanten het weer 'zien zitten'. De catechisatie, onderricht in wat de Schrift leert! Die is onmisbaar. Stel je voor, dat we van alles en nog wat te weten kwamen, en dat de naam van die God, in Wiens Naam wij gedoopt zijn, ons vreemd en vaag zou blijven. Die naam vinden we namelijk in de Schriften uitgeschreven. Het gaat niet om wat leerregels en leefregels, het gaat om de kennis van de naam van de Heere. Ik noemde daareven de doop. Daarmee houdt de catechisatie van ouds verband. God roept ons tot zijn dienst, daarvan dragen wij het stempel. Wie zal er ons wat wegwijs in maken? Daar is de catechisatie voor. Maar ...Het gezin is er toch. Vader en moeder kregen de opdracht om hun kinderen te onderwijzen in de 'voorzeide leer'. In wat te voren gezegd en geleerd is. De Synode van Dordrecht, die wat orde in dit opzicht wilde scheppen legt de nadruk op de huiscatechisatie. De ouders moeten met hun kinderen, de Schrift lezen en bespreken; ze wat laten leren, en ze overhoren! Dat is nogal wat. Er zijn tijden geweest, dat de ouders deze verplichting — die ze op zich namen — ook ernstig namen. Er werd huiscatechisatie gegeven. Dat betekende een stuk geestelijke vorming. Gebeurt het nog? Het gezin is een samenzijn. Hoe wordt het bedreigd doordat het leven van de gezinsleden zo ver uitéén ligt. Welke ouders doen nog moeite er iets van waar te maken, al is het maar door de tijd voor de Schriftlezing te nemen, en behalve aan de kleinste kinderen naar het laatste woord te vragen, ook de anderen in een gesprek te betrekken. Ik hoor u zuchten! Verzuimt de gelegenheid niet. Velen zijn het zo ontwend, dat ze er niet meer toe kunnen komen, laat deze opwekking u over de drempel helpen, deze aansporing. Vroeg mee beginnen, en dan volhouden!
Preek over Handelingen 19: 13-23.
‘Het is bekend, dat in de verschillende kerken bij de doop de naam van het kind wordt genoemd. De bedienaar van het sacrament spreekt, op het moment, dat hij overgaat tot het dopen, de naam van de dopeling uit. In slechts een enkele liturgie wordt de naam van het kind niet genoemd en het kind wordt in het algemeen toegesproken: Kind, ik doop u, enz.Maar bijna zonder uitzondering wordt de persoonsnaam genoemd, die dan ook wel de doopnaam wordt geheten in onderscheiding van de familienaam. In ons Doopformulier dient de letter N. om aan te duiden, dat de dienaar van het sacrament hier de naam van de dopeling moet invullen.Uit het boven gezegde blijkt dus reeds, dat het de bedoeling is, om de voornaam te noemen en niet de familienaam. De naam is een teken van de persoon, die wordt gedoopt. Deze persoon wordt ingelijfd in de Kerk Gods.Dit gebruik nu is zeer oud. Het was reeds in zwang toen nog meest volwassen personen werden gedoopt volgens de zendingsopdracht. De kerk van de eeuwen volgde dit gebruik terecht na. In het noemen van de naam zit betekenis. De naam is als het ware de hand, waarmee de God van het verbond het kind aangrijpt en inleidt in Zijn gemeenschap. Die bepaalde dopeling wordt in zijn naam afgezonderd en gedoopt in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heiligen Geest. Wij weten uit de Schrift dat de Heere God, bij bijzondere bemoeienissen van de genade in het verbond, de mensen noemde bij hun naam. Als Hij Zijn beloften verzekerde, spreekt Hij Abraham, Izaäk en Jacob aan bij hun naam.Het is wel waar, dat het kind zijn naam niet hoort noemen en in zover voor het kind geen uitwerking heeft, maar dat neemt niet weg, dat de belofte van God toch komt tot het kind, dat wordt gedoopt. Het is een genadige neerbuiging van de Heere tot dat bepaalde kind, genoemd met die bepaalde naam.Nu heeft men wel als bezwaar ingebracht, dat vooral in grotere gemeenten de gemeente toch niet weet wie worden gedoopt, ook al horen zij hun voornaam noemen. We zien vaak het half opstaan, het draaien van de kerkgangers om te zien wie er voor de doop staan. Nu heeft zeker de gemeente recht te weten wie worden gedoopt, ingelijfd in de gemeenschap van de Kerk.Het voorstel is wel gedaan om daarom bij het dopen óók de familienaam te noemen. Maar dat is toch niet gewenst. In de doopnaam is het kind getypeerd. Het was in Israël gewoonte bij de besnijdenis, in de plaats waarvan de Doop is gekomen, het kind zijn naam te geven. Denk maar aan Johannes bij zijn besnijdenis op de achtsten dag en bij de Heere Jezus (Luc. 1 : 59; Luc. 2 : 21).De beste oplossing zal hier wel zijn, zoals ook reeds meermalen geschiedt, om vóór de Doop aan de gemeente bekend te maken, dat de navolgende ouders hun kind willen laten dopen. Men noemt dan de voornamen en familienamen van de doopouders en de doopnamen van de kinderen. Zo weet de gemeente van wie er kinderen worden gedoopt. Bij de Doop zelf wordt dan alléén de voornaam, de doopnaam, van het kind genoemd. Er is ook wel voorgesteld, dat de ouderling van dienst achtereenvolgens de doopouders bij namen en geslachtsnamen oproept met hun kinderen naar het doopvont te komen. Dan kan elk lid van de gemeente horen, welk kind de heiligen Doop zal ontvangen. De eerste oplossing lijkt ons de beste. De dienaar van het Woord deelt de namen van de respectievelijke doopouders en die van hun kinderen mee, vóór de Doop, van de kansel. Er is geen reden, van het oude gebruik om bij het dopen zelf alléén de voornaam van het kind te noemen, af te wijken. Zo wordt eerst de naam van de dopeling uitgesproken en daarna de doopsformule: Ik doop u in de naam van de Vaders, enz. Na de doop een toepasselijk vers te laten zingen is zeker niet af te keuren, wanneer slechts het vers toepasselijk is op de doop.’
En wanneer we zo op de vleugels van gebed en geloof leren vliegen — al is dat vliegen nog zo gebrekkig — geen nood, want zoals de moeder-arend haar vleugels uitspreidt onder haar jongen, zo doet ook de Heere. Wanneer we voor de eerste keer uit het nest vallen, is het net alsof we in de diepte zullen wegzinken. Maar daar worden we opgevangen door Hem. Daar voelen we die dragende vleugels onder ons, zodat we roemen moeten: Door U, door U alleen om het eeuwig welbehagen.Gods kinderen zijn ook tot hinken en tot zinken ieder ogenblik gereed. Maar de Heere waakt over Zijn volk en er zal niemand van hen verloren gaan en niemand zal ze rukken uit de hand van de hemelse Vader. En eenmaal zullen we voor de laatste maal opstijgen op de vleugels van gebed en geloof om thuis te komen bij die God, Die ons op aarde in die wondere leidingen van zijn soevereine regering heeft doen voortgaan, opdat we zouden thuiskomen en eeuwig bij de Heere zouden zijn. Wat een troost voor allen die worstelen en strijden, die zo dikwijls dreigen weg te zinken, maar die toch thuisgebracht worden. Kennen we deze leidingen Gods in ons leven? Hebben we dat ook ervaren dat de Heere met ons handelt zoals een adelaar met haar jongen doet en ons leert vliegen achter Christus aan?Heeft de Heere God ons al over de rand van „ons nest" heengeworpen? Wanneer we in ons eigen nest blijven komen we eeuwig om, dan hebben we geen andere toekomst dan de buitenste duisternis, waar men huilt en de tanden knerst. Maar waar de Heere een goed werk in ons begint, waar de Heere God ons leert vliegen op de vleugels van geloof en gebed, daar zullen we niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben. Die wondere leiding van God hebben we nodig en zo leren we de Heere danken, vooral ook voor de wegen waarin Hij ons heeft leren vliegen. Wegen die door de diepte heen gingen, maar die ons brengen in het eeuwig licht.
Leer ons, Vader! U verbeiden,Volgen, waar Gij ons wilt leiden,Steunen op Uw trouw en macht,Psalmen zingen in de nacht,Horen, wat Gij ons wilt leren,Uw bevel met daden eren,En, voor d’ uitkomst willig blind,Stil zijn als ’t gespeende kind. Leer ons wars zijn van het zorgenVoor de naderende morgen,Bij het kwaad, dat ons ontmoet,Stil geloven, God is goed:Biddend waken, moedig strijden,Need’rig wachten, hopend lijden,Vrolijk zijn met stil ontzag,Leer ons, Heer’! dit elke dag. Hervormde bundel 1938
Preek over NGB artikel 20 en Rom. 3: 21-26.
Want dat nest lijkt wel sterk, maar het is zo broos en zo teer. Soms valt het ineens uit elkaar en tuimelen we zo in de diepte van de eeuwigheid zonder God en zonder Christus. Daarom komt God in ons leven met die onbegrijpelijke leidingen. Hij gaat net als die moeder-arend ons nest verstoren. Wat wordt het dan moeilijk in ons leven. Dat hadden we niet verwacht van de Heere. Want we willen wel de zegen uit Gods hand aanvaarden en voorspoed en welvaart, om daar rustig te kunnen blijven leven en zondigen. Maar de Heere zoekt ons behoud. En daarom gaat Hij ons nest „opwekken", zodat we de takken ervan horen kraken. We worden soms neergelegd op een ziekbed. Of het liefste van ons leven wordt weggenomen. Of een zwaar kruis wordt ons op de schouders gelegd. Zo komt de onrust in ons leven, en de tegenspoed en het kruis en de moeite en het verdriet.En de Heere God laat ons dieper zien. Hij komt ons door Zijn Heilige Geest ontdekken aan onze zonde en schuld, zodat we onze verlorenheid leren zien en het oordeel van God over ons leven aanvaarden als rechtvaardig en goed. Zo wordt de rust in „ons nest" verstoord. “Rust noch vrede wordt gevonden, om mijn zonden, in mijn beend'ren dag en nacht...”Hebt u de takken van uw nest ook al eens horen kraken? Hebt u ook al eens over de rand in de diepte gekeken? Het is niet goed als de valse rust in ons leven blijft, als we rustig in ons wereldnest en ons zondenest kunnen blijven wonen. Dan zeggen de mensen misschien wel dat het goed met ons gaat en dan denken we misschien dat zelf ook wel. Maar het gaat slecht. We hebben die verontrustende leidingen zo nodig, opdat we tot de Heere onze toevlucht zullen nemen. In Christus roept Hij ons en lokt Hij ons, opdat we gered worden voordat ons nest uit elkaar valt en wij wegzinken in de donkere diepten van dood en eeuwigheid.We moeten dat wereldse nest uit om straks te kunnen genieten in de wijde ruimten van de eeuwigheid. En omdat we er niet uit willen, moet de Heere ons nest wel „opwekken" zoals de adelaar dat met het nest van zijn jongen doet. Ze verstoort dat nest, ze duwt haar jongen naar de rand. Maar zullen ze straks niet naar de diepte vallen? Maar de jongen krijgen ook geen voedsel meer. En zo drijft de honger hen ook het nest uit. Maar wanneer ze tenslotte uitvliegen is de adelaar nabij zijn jongen. Wanneer ze dreigen weg te zinken is hij onder hen met zijn brede vleugels om hen op te vangen. En zo doet de Heere God met Zijn volk: „Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken, zo leidde hem de Heere alleen..."
‘Ook Mozes heeft, toen hij voor de poorten van de dood stond, in zijn afscheidsrede nog gewezen op die wonderlijke leidingen Gods. Hij gebruikt daarin immers dit beeld: „Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken: zo leidde hem de Heere alleen en er was geen vreemd God met Hem" (Deuteronomium 32:11—12).Mozes heeft het vaak gezien op zijn zwerftochten door de woestijn heen. Boven op de hoge rotsen lag het nest van een arend of een adelaar, de koning van de lucht. En vaak is hij getroffen door iets heel bijzonders in het gedrag van de moederadelaar. En dat vreemde en geheimzinnige drukt hij in de volgende woorden uit: „Gelijk een arend zijn nest opwekt..."Mozes had de jonge arenden zien groeien, groot zien worden, en dan ziet Mozes dat onbegrijpelijke. Op een gegeven ogenblik staat de moeder-arend op en dan gaat ze met haar poten het nest uit elkaar rukken. Ze brengt onrust en angst en paniek en de arendsjongen weten niet hoe ze het hebben. Want tot nu toe is er zo goed voor hen gezorgd en nu schreeuwen die jonge arenden van angst, want straks vallen ze uit het nest en zullen ze dan niet te pletter vallen op de lager gelegen rotsen? Wanneer Mozes dat ziet begrijpt hij het aanvankelijk niet, maar hij ziet er wel een beeld in van dat wat de Heere ook in ons leven doet. Hij verstoort immers ook vaak ons nest en Hij keert het wel eens ondersteboven om ook onze rust weg te nemen en grote onrust in ons leven te brengen.En wat nu die moeder-arend doet is goed. Die jonge arenden kunnen immers in het nest niet blijven. De oude adelaars brengen hun jongen groot, opdat ze straks kunnen vliegen. Zolang ze klein zijn zorgen de oude adelaars voor hun jongen. Maar straks moeten ze leren op eigen wieken te drijven. Die jonge adelaars hebben het wel goed in dat nest, maar ze moeten er nu uit, ze moeten in het ruime hemelrond leren vliegen.
O, hoe onvoldaan zijn onze zielen, als wij naar een evangelie zonder Christus luisteren. Daar zijn sommige predikers, die de Naam van Christus weglaten. Voorzeker, de ware gelovige zal bij zo’n preek staan, als Maria Magdalena en zeggen: Men heeft mijn Heere weggenomen, en ik weet niet, waar men Hem gelegd heeft.Neem Christus weg van het Evangelie, en u hebt het wezen daarvan weggenomen. Het merg van de godgeleerdheid is Christus: het leven zelf en de zenuw van het Evangelie is Christus te preken. Een preek zonder Christus is een vreugde voor de hel. Een preek zonder Christus is een verschrikkelijk tijdverlies: zij haalt zich het bloed van de ziel op de hals.Wij kunnen niet te veel van Christus hebben. Geeft ons voortdurend Christus, altijd Christus. De eentonigheid van Christus is lieflijke verscheidenheid; en juist de eenheid van Christus heeft in zich al de hoofdbestanddelen van de harmonie! Christus aan Zijn kruis, op Zijn troon, en in de kribbe en in het graf — Christus, waar het ook zij, is ons aangenaam.
Preek over Richteren 6: 1-24.
Geef me een geloof, zo vast en sterk,Dat ’k bergen in Uw naam verzet;Geef ’t kinderlijk vertrouwen mij,Dat wacht naar antwoord op ’t gebed!En laat Uw liefde meer en meerMijn hart vervullen, dierbre Heer! Ik wens elk uur, elk ogenblik,Te leven voor dit doel alleen,Dat ’k van mijns Heilands liefde en machtVertel aan ieder, groot en kleen,Om hen te brengen aan Zijn voet,Die hen gekocht heeft met Zijn Bloed. Mijn gaven, krachten en mijn tijd —’k Leg alles op Uw altaar neêr!De blijmaar brengen, dat Uw BloedKan redden, zij mijn grootste eer!Elk ogenblik, het zij besteedIn ’t melden, wat Gij voor ons deed. Verwijd, ontvlam, vervul mijn hartMet liefde, Godd’lijk onbegrensd!’k Zal dan beminnen zoals Gij,U volgen, Heiland, waar Gij wenst.’k Breng aan Uw zijde, trouwe Heer’,Het lang verloren schaap dan weer. Charles Wesley
Zie uit naar de bekering van jongerenOnze grondhouding ten opzichte van jongeren wordt bepaald door onze verwachtingen. Nogal eens komen jongeren in de preek aan de orde onder het kopje ‘waarschuwende woorden’. Dan worden er een aantal actuele jeugdzonden genoemd en dan is de boodschap dat jongeren dit vooral ‘niet moeten doen’. Het zijn immers barre tijden; op dit punt zijn ouderen het al eeuwen eens. Laten we er echter voor waken dat we geen vrome farizeeërs kweken, maar de focus richten op geloof en bekering. Leidt jongeren als zondaar tot Christus. Hoe de tijden ook zijn, feit is dat jongeren tot geloof en bekering dienen te komen. Dit raakt niet alleen tieners en jongvolwassenen, maar daar mogen we vanaf de kindertijd naar uitzien. Andrew Bonar schreef: ‘Gods volk maakt heel vaak deze praktische fout. Ze beweren allemaal te geloven dat de Heilige Geest zielen van elke leeftijd kan bekeren en dat bekering niet te vroeg kan plaatsvinden, terwijl ze geen oog hebben voor de bekering van kinderen met hetzelfde levende geloof, maar wel van hen die rijper in jaren zijn. Zulke gelovigen met een warm hart voor de Heere en Zijn zaak, die zich inzetten voor oudere mensen en pas tevreden zijn met de bekering van hun toehoorders, denken en doen in de praktijk van alledag heel anders als het om kinderen gaat. Ze buiten niet elke gelegenheid uit als het erom gaat dat de kinderen de Heere Jezus aannemen.’ Ook Spurgeon geeft oog voor de bekering van kinderen: ‘Wanneer een kind niet te jong is om verloren te gaan, is het ook niet te jong om gered te worden, en wanneer een kind niet te jong is om te zondigen, kan het evengoed door Gods genade Zijn Woord aannemen en geloven. Het kind, dat het kwade kan leren, is voorzeker niet te jong onder de leiding van de Heilige Geest het goede te leren.’ Wat kinderen raakt, geldt ook voor jongeren. We mogen verwachtingsvol uitzien naar ontluikend geestelijk leven onder jongeren. Meer dan eens werd ik geraakt door wat je zou kunnen duiden als klassieke bekeringen onder jongeren. Nu, jaren later, zie ik hoe ze vruchtdragen in hun gezin en gemeente. De Heere is geen God die Zich enkel bezighoudt met volwassenen, integendeel. Velen komen jong tot Christus en vinden heil bij God. Investeer in relatie – maar wees ook een beetje nuchter en maak jezelf niet te belangrijkRelationeel werken was de afgelopen decennia zo’n beetje hét focuspunt in kerkelijk jeugdwerk. Onze jongeren persoonlijk kennen, spreken en bij de hand nemen. Hiervoor hebben we allerhande structuren opgezet, denk aan het Mozesmodel (mentoraat) en andere vormen van georganiseerd persoonlijk contact. Nogal wat collega-predikanten en ouderlingen proberen rondom hoogtepunten in het leven van jongeren contact te leggen. Bijvoorbeeld door hen te bezoeken rondom het examen, of bij het bereiken van een bepaalde leeftijd (14, 16 of 18 jaar). In grotere gemeenten wordt het moeilijk om iedereen persoonlijk te kennen, daar zien we dat jeugdleiders contactmomenten organiseren als een vorm van mentoraat. Onverminderd geloof ik dat het belangrijk is dat we jongeren persoonlijk kennen en dat er structuur nodig is om dit te faciliteren. Wat je niet organiseert, blijft achterwege. Bij huisbezoek en ouderenpastoraat zeggen we immers ook niet: ‘We hopen maar dat we eens een goed gesprek zullen krijgen, mocht het eens zo vallen.’ Nee, we pakken de telefoon, plannen afspraken en gaan op bezoek. Dat doen we jaar op jaar. Er is dus niets activistisch aan jongerenpastoraat. Wie dat wel stelt, moet de pastoraal werker voor ouderen ook tegen het licht houden. Betekent dit dat jeugdpastoraat leidt tot opzienbarende bekeringen? Graag zou ik er een vraag achteraanstellen; zien we dat ouderenpastoraat doorgaans leidt tot opzienbarende bekeringen? Waar we aan de ene kant van het spectrum terughoudendheid zien ten aanzien van jeugdpastoraat, in de zin van ‘wordt het dan niet al te gefocust?’, daar zien we aan de andere kant een wat overspannen houding. Dan overheerst de gedachte dat óns gesprek met déze jongeren nú vooral effect moet gaan sorteren. Zo niet, dan zijn we teleurgesteld. Wanneer ik als dominee zo wekelijks de preekstoel zou opgaan, was ik al snel uitgeblust. Dan leggen we namelijk het uitgangspunt bij onszelf. Mijn inspanning voor deze persoon moet dan het verschil maken. We zien immers graag resultaat. Aan deze gefocuste houding dienen we te sterven, althans dat is mijn ervaring. Er zijn jongeren met wie ik een bijzonder goede relatie heb opgebouwd door de jaren heen, maar die toch de wereld verkiezen boven Christus. Alle gesprekken ten spijt. Die draag ik nu mee in mijn gebeden. Het zaad ligt in de akker. We moeten God, God laten. Het is niet ons Koninkrijk, maar dat van Hem. Hij staat in voor de oogst, op Zijn tijd en manier. Wat geloof je van de Heilige Geest? Leer (jongeren) bidden en BijbellezenDoor de jaren heen ben ik ambtsdragers en jeugdleiders tegengekomen met wie ik warme contacten opbouwde, door heel het land. Mensen met hart voor jongeren. Wanneer het kwam op het onderwerp ‘stille tijd’, deed ik echter soms een onthutsende ontdekking. Namelijk dat deze ambtsdragers en jeugdleiders zelf nauwelijks persoonlijke tijd voor gebed en Bijbellezen kenden. Alleen als het stormde in hart en leven wist men de binnenkamer te vinden. En weet je, die tijden heb ik ook gehad in de jaren dat ik avond na avond op pad was als jeugdwerkadviseur in ons kerkgenootschap. Veel vuur en weinig omgang. Meer bidden met de handen op het stuur, dan op de knieën voor een stoel thuis. Een oudere man zei eens tegen me: ‘Pas je op dat je niet als het ware met de helikopter landt bij de avondmaalstafel?’ U vindt dat misschien een wat schokkende uitspraak – dat is het ook, maar hij trof me toen diep. Waarom? Omdat we zo in de roes van ons dienen bezig kunnen zijn, dat de persoonlijke omgang met de Heere erbij inschiet. Dat is schadelijk voor het persoonlijk geestelijk leven en legt ons bloot voor allerhande verleidingen. Om het hart van jongeren bid ik dat elke ambtsdrager en jeugdleider de persoonlijke omgang met de Heere boven alles stelt. Anders zijn we prooi voor de duivel, die het toch al op ons voorzien heeft. De vrucht daarvan is dat je bidden en Bijbellezen ook aandacht gaat geven in de omgang met jongeren. Je merkt aan een leidinggevende of hij vanuit omgang met Christus leeft. Niet vanwege zijn praatjes, maar vanwege zijn focus. Een leidinggevende in Doornspijk leerde mij de kernvraag te stellen: ‘Is er een Lam geslacht deze clubavond?’ Met andere woorden; draaide het om Christus alleen? Jongeren merken dan aan je dat ze niet tot de zoveelste activiteit worden aangezet (in de sfeer van ‘dit mag niet, dat moet wel’), maar dat je verlangt dat ze verzoening vinden aan de voet van het kruis. Door het Woord! Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het HHK-blad Zicht op de kerk.
Dat is dan dus het bekende woord, waarmee de gemeente gegroet en gezegend wordt aan het begin en aan het eind van de diensten. Het is meer dan een wens. Het is een ambtelijk toespreken en een mededelen van wat de zegengroet bevat. Daarom is het ook onder ons de gewoonte, dat alleen een geordend predikant of hij, die eens als predikant geordend werd, een hoogleraar, die eerst predikant was, of een emerituspredikant, de zegen mag uitspreken over de gemeente. Een nog niet geordend predikant of een catecheet mag dit, naar de regel, niet. Meer dan een gewoonte is dit natuurlijk niet, want in onze tekst geeft Paulus als apostel de zegen, waarom deze zegening de apostolische zegen genoemd wordt. Intussen geeft de evangelist Timotheüs in de brief de zegen mee. Dat men het geven van de zegen wil voorbehouden aan geordende predikers, komt waarschijnlijk hierdoor, dat de hogepriesterlijke zegen uit Numeri 6: 23—26 alleen aan de hogepriester te geven geboden was. Daar was die dus aan de hogepriesterlijke bediening gebonden, al was het zegenen op zichzelf in het gewone groeten van iedereen opgenomen. Het is dus een goede gewoonte van de apostelen om in elke brief de gemeente te groeten aan het begin en aan het eind, en dat wel met een „christelijke" groet. Deze groet was eigenlijk een korte samenvatting van heel de prediking van het heil. Dat is wat de kerk te bieden heeft, iets anders heeft zij niet, kan zij niet bieden, wil zij niet bieden. Maar dit kan zij bieden en wil zij bieden! Niet dat de kerk, niet dat haar ambtsdragers deze genade en vrede hebben uitgedacht, niet dat zij die hebben gemaakt, nee, de genade en de vrede komen van de Vader en zij zijn er door de Zoon. De Vader is er de Schenker van en de Zoon is er de Verwerver van. De genade en de vrede hebben bloed gekost, zij zijn afgebeden, afgeworsteld door de Zoon. En de Vader, van Wie alle goede gaven en alle volmaakte giften afdalen, geeft ze. De Vader geeft ze, in de gemeente over al die geheiligden, die reeds genade en vrede bezitten, opdat hun de genade en de vrede vermenigvuldigd worden en Hij geeft ze over die geroepen heiligen naar Zijn eeuwig voornemen, naar Zijn verkiezing, opdat uit hen diegenen zouden worden toegevoegd, die ook werkelijk zalig worden. Deze zegenwens, deze zegenbede wordt in het begin op de gemeente gelegd, opdat in de gemeente direct het verlangen naar dit heil wordt gewekt. De hele inhoud van de brief, de hele prediking moet gaan werken, om dit verlangen naar genade en vrede in de harten te werken op allerlei manieren. Die genade zij met u, over u, in u. Wordt de zegen uitgesproken en is daar een zoon van genade en van vrede, de genade en de vrede zal op hem komen. Is daar iemand, die geen zoon van de genade en van de vrede is, uw genade en vrede zal tot u wederkeren. Nu zal er geen genade en vrede zijn van God onze Vader, dan door de Heere Jezus Christus. Hoeveel keer is dit woord reeds over uw hoofd gesproken! Werd uw genade en uw vrede vermeerderd door het Evangelie, hetzij gelezen of gepreekt? Hoeveel geestelijke rente leverde al deze arbeid aan u besteed, reeds op? Of heeft zelfs de voorstelling van dit hoge goed, genade en vrede, nog niet het minste verlangen bij u gewerkt om dit te bezitten? Hoort dan de woorden van God door de mond van Zijn knechten, Paulus en Timotheüs, aan de Filippenzen en u, u persoonlijk, zij daarbij genade en vrede geschonken. Genade bij God. Vrede in het gemoed.
Preek over Ps. 32: 1-2 en NGB 23.
Smijtegelt noemt goede Avondmaalsgangen, die geloof met bevinding hebben. Daarom gaan zij overdenken, hoe het werk aan hun ziel begon en voortging. Van hun eerste overtuiging af onderzoeken zij hun staat en gestalte, zichzelf houden zij voor een verbrijzelde, een belaste, voor een, die zijn ziel niet in het leven kan houden buiten God. Die zo zeggen: liefste Heere Jezus, ik ben ziek om U. Geen naarder gedachte dan te denken, dat ik U mis; geen liever overdenking dan de gedachte, dat ik U bezit. Schortinghuis zegt: HetHeiligAvondmaalis ook voor zwakke en sukkelende gelovigen:1. Die zich wegens hun zonden mishagen. 2. Die een hartelijke begeerte hebben naar de gehele Christus. 3. Die bevindelijk met Christus als Profeet, Priester en Koning min of meer werkzaam zijn. Johannes van der Kemp schrijft: ,De verzekerdheid is gewenst maar die verzekerd zijn kunnen ook gerechtigd wezen... Want iemand kan een gelovige zijn en ten volle niet helder van zichzelf bewust zijn... De minste trap van het geloof, die werkzame en rusteloze begeerte naar Christus en naar de vergeving der zonden en zo 't vertrouwen tot rechtvaardigmaking kan iemand wettigen tot hetAvondmaal, omdat hongerigen en dorstigen tot Christus' goederen genodigd worden.' Natuurlijk spreekt v. d. Kemp ook over een bevindelijk kennen onzer zonden, dat echter op zichzelf niemand beter maakt nog waardig voor de Heere. Ook Justus Vermeer legt er de nadruk op, dat wel de waarheid van de zaak, maar niet de verzekering geëist wordt. De rechte Avondmaalganger weet, dat hij het niet stellen kan buiten genade; zijn binnenkamer kan getuigen, dat het er hem om te doen is om recht ontdekt en om recht tot Jezus gebracht te worden als een goddeloze in zichzelf. Hij heeft de vromen hartelijk lief. Zijn zonden drukken hem. Hij is erdoor bezwaard, dat zijn hart zo kennelijk nog aan de zonde kan hangen. Hij vindt zich vaak onoprecht. Hij wil graag ontdekt worden aan zijn liefde tot de zonden, de wereld, de boze begeerlijkheden en lusten. ’Ja vrienden, hij weet of Jezus hem allerdierbaarst zou zijn, als hij eens kwam en zijn banden brak... Zie eens hoe onderscheiden dit alles is van de verzekering, want een duister gelovige heeft deze zaken, en heeft er ook bewustheid van; maar hij is onverzekerd, daarom blijft hij in de grond bekommerd over zijn oprechtheid, en dus uitziende naar de Heere. Daarom zeggen wij nog, dat het zonderling dezulken zijn, voor wie hetAvondmaalis ingesteld; namelijk, duistere, bekommerde, bestredene zielen, die zijn gerechtigd, zowel als verzekerden, zij hebben de waarheid van de zaak in het binnenste, en hebben het sacrament allernodigst om verzekerd te worden, naar de soevereine vrijheid van God... De zaak is, dat het maar een waar geloof is, door de Geest van Christus gewerkt en dat iemand met al zijn zonden buiten Jezus het niet kan stellen; maar naar Hem uitgaat, zo goddeloos hij is, ziende en betuigende, dat hij zeker zou moeten verloren gaan (als er geen Jezus was) en dat hij dus zijn leven buiten zichzelf in Christus zoekt, en of hij dus noodzakelijkheid in Christus absoluut ziet en of Christus hem tegen zijn zonden, aan zijn ziel dierbaar geworden is" (1 Petrus 2:7).’