DiscoverVorming voor elke dag
Vorming voor elke dag
Claim Ownership

Vorming voor elke dag

Author: Ds. A.S. Middelkoop

Subscribed: 36Played: 3,963
Share

Description

De Vorming voor elke dag podcast. Goud uit het verleden. Gemunt voor vandaag.
1079 Episodes
Reverse
Artikel VIII van deze Kerkorde luidt: ‘Als Christusbelijdende geloofsgemeenschap gesteld in de wereld om Gods beloften en geboden voor alle mensen te betuigen, vervult de Kerk, in de verwachting van het Koninkrijk van God haar apostolaire opdracht in het bijzonder door haar gesprek met Israël, in het werk der zending, door de verbreiding van het Evangelie en de voortdurende arbeid aan de kerstening van het volksleven in de zin der Reformatie.’ Dit wordt als volgt nader uitgewerkt: ‘De Kerk richt zich in de verbreiding van het Evangelie tot hen, die daarvan zijn vervreemd, om hen terug te brengen tot de gemeenschap met Christus en Zijn Kerk, blijft in al haar geledingen strijden voor het reformatorisch karakter van staat en volk en wendt zich, in de verwachting van het Koninkrijk Gods, in de arbeid der kerstening tot overheid en volk, om het leven naar Gods beloften en geboden te richten.’ Er was in die jaren sprake van hernieuwde Bijbels-theologische bezinning. Men plaatste dit nieuwe belijden tegen de horizon van het Rijk Gods en de wereld. Missionaire prediking is allereerst Christusprediking; en daarmee prediking van het koninkrijk van God. Dit zet de roeping van de gemeente in perspectief, namelijk met als opdracht om het koninkrijk te verkondigen met woord en daad. Noordegraaf: ‘Zo is zij als missionaire gemeente betrokken in Gods eschatologisch handelen.’ Dat gaat niet samen met machtsvertoon of hoogmoed: ‘Want een getuigende gemeente staat in dienst van een Heer die gekruisigd is om onze zonden.’ Met een verwijzing naar Pasveer ziet Noordegraaf de gemeente als ‘theocratische gemeenschap’. Daarbij is zij teken, maar ook getuige en dienares van het koninkrijk. Opgenomen in de beweging van de missio Dei, de geschiedenis van God met de wereld. Volgens Noordegraaf heeft het ‘getuigenis’ (de verkondiging van het goede nieuws van vrijspraak) principieel prioriteit binnen de missionaire gemeente. Hij plaatst dit boven de andere door dr. J. Verkuyl genoemde aspecten: gemeenschap, dienstbetoon en bevordering van recht en gerechtigheid. Leestip en bron: Noordegraaf A., (1998), Vijf broden en twee vissen, Zoetermeer: Boekencentrum
Preek over Richteren 8.
Ontvangen om te delen

Ontvangen om te delen

2025-11-1403:40

Als negenjarige kreeg ik mijn eerste betaalde baantje. Ik werd gespot en geronseld door een winkelier die mij bezig zag met vuil opruimen op straat. Vanaf dat moment werd ik betaald vuilprikker in het winkelcentrum van onze wijk. Drie keer per week struinde ik daar rond, voor een weekloon van zeven euro en vijftig cent. Ik voelde mij de koning te rijk.   Werken zat er dus al vroeg in, maar geven vond ik lastiger. Want geld weggeven betekent afzien van de mogelijkheid om het voor jezelf te besteden. Jaren later las ik het boek ‘Carrière met God’ van Ken Costa. Hij was topbankier bij een Londense bank en zette zich in voor Alpha Internationaal, een evangelisatienetwerk. Hij stelde dat als iemand van 90% van zijn inkomen niet kan leven, dit waarschijnlijk ook met 100% niet lukt. Hierbij gebruikte hij voorbeelden van studenten en jonge christelijke werknemers die dit als richtlijn hanteerden voor zichzelf. Zij kwamen in de praktijk niets te kort.  Sommigen stellen dat deze tien procentnorm een Bijbelse richtlijn is. Uit het Nieuwe Testament kan ik dit echter niet opmaken. Het geeft echter wel richting, want waarom zouden we dit kleine deel als rijke westerlingen niet kunnen missen? Giften zijn voor belijdende christenen een onderdeel van de vaste maandlasten. Naar mijn ervaring is dat een vreugdevolle gewoonte. Je geeft immers weg, wat je eerst mocht ontvangen.  Geven doe je echter niet alleen met geld. Ook tijd mogen we inzetten. Onze levenstijd is immers in Gods hand, we krijgen het in bruikleen. Probeer doorlopend voor tenminste één vrijwilligersproject een deel van je tijd te geven. Als iedereen wat bijdraagt, maken vele handen samen licht werk.  Als negenjarige vuilprikker werkte ik voor een zakcentje, nu besef ik dat dit van boven kwam. Want al onze werkkracht en het daaruit voortvloeiende loon komt vanuit Gods Vaderlijke hand. Wie beseft dat alles wat wij kregen een gave is, leert delen om niet. Laat daarom je hart spreken, maar dan zoals de Heere het bedoelt. Delen als liefdedienst.    Deze column werd eerder gepubliceerd in een interkerkelijke belijdenismap, waarin goede doelen zich presenteerden aan belijdeniscatechisanten. 
StemmenDe vader van Lambertus Ledeboer greep terug naar bronnen die eerder van invloed waren in de familie Ledeboer. In de hoop dat deze evenwicht zouden brengen in het geestelijk leven van zijn zoon. Bernardus wees op het werk van Egeling, Newton, Luther, Dumoulin, Saldenus en Lodenstein. Vanuit deze rij aan stemmen uit de traditie halen we de persoon van Lucas Egeling voor het voetlicht.  GelijkenisNadat Lambertus Ledeboer een hevige bekeringservaring doormaakte, was de familie erg ongerust over zijn toestand. Vandaar dat zijn broer Johannes Paulus polshoogte moest nemen in Benthuizen. Daar werd hij gerustgesteld, omdat hij merkte dat zijn broer herkenbare trekken vertoonde in zijn optreden van niemand minder dan ds. L. Egeling. In een brief aan zijn ouders schrijft Johannes Paulus: ‘Maar hoe veel is door L.G.C. niet van ds. Egeling overgenomen, waartoe ten bewijze nog een klein en een groot voorbeeld; - eerst ’t kleintje, verbeeldt u ds. Egeling staande aan een tafel leunende, ’t hoofd een weinig Noord-oost-oost, de handjes voor zich elkander gelegen, enz. ’t Haar meen ik ook al op dezelfde wijze langs ’t hoofd, waarlijk wel eerwaardig hangende, precies eender stond L.G.C. voor mij. Maar nu ’t groote, te weten, toen ik hem zeide van dat uitroepen, ja uitschreeuwen van ‘genade! genade’ kreeg ik, let wel!! Kreeg ik bedaard tot antwoord ‘dat was in het gebed, en dat heb ik Ds. Egeling horen doen.’  Volgens zijn eigen waarneming stond Lambertus dus in zijn optreden niet al te ver af van Egeling. De hevige uitroep om genade had hij immers eerder gehoord, bij Egeling. De gedachte dat het bij Lambertus ‘aan het verstand zou haperen’, werd door Paulus Johannes daarop per brief weerlegd.  VerbinderWie was deze influencer in het leven van Ledeboer? Lucas Egeling werd op 22 augustus 1764 geboren te Utrecht. Hij onderging sterk de invloed van ds. Jacobus Hinlopen die de zedeleer op de kansel bracht. Egeling studeerde godgeleerdheid in Utrecht onder de professoren Vos en Van Hamelsveld. In 1788 werd Egeling bevestigd tot predikant te Hemmen, waarna in 1794 Vollenhoven en in 1802 Hoorn volgden. Vervolgens diende hij van 1804-1835 de gemeente van Leiden. Hij maakte naam als prediker, tevens leverde hij een bijdrage over de homiletiek. Hij keurde het oplezen van preken af en drong aan op overeenstemming tussen de leer en het leven van predikanten.  Een biograaf noemt Egeling een ‘ernstig, christelijk en Bijbelsch man, die bij alle nauwgezetheid, ja schroomvalligheid, in zijn handelingen een afkeer had van alle uiterlijk vertoon van vroomheid. Als vijand van alle twist en tweedragt, wilde hij éénheid en verbroedering zoveel mogelijk bevorderen.’ Lucas Egeling maakte zich de naam een vriend te zijn van ongelukkigen en behoeftigen waardig, vanwege zijn bijzondere zorg voor kwetsbare mensen en gevangenen. Da CostaEgeling was tevens de predikant die de Joodse bekeerlingen mr. Isaäc da Costa (1798-1860) en dr. Abraham Capadose (1795-1874) doopte. Op 26 september 1822 schreef Da Costa aan zijn vriend Willem de Clercq (1795-1844) over hem: ‘Onze gesprekken met ds. Egeling hebben eergisteravond een aanvang genomen. Ze zijn inderdaad stichtelijk en zalvend. Deze man is een braaf en oprecht christen, die (ik ben er zeker van) U bij uitstek zoude behagen… Ik hoop veel goeds voor ons van ons onderwijs.’ BilderdijkDe Clercq was aanwezig bij de doopplechtigheid van Da Costa en Capadose. Hij prees de eenvoudige prediker: ‘Alles toonde dat waar de geest van Christus heerscht, geen menschelijke wijsheid nodig is.’ Die eenvoud zou de Clercq als het ging om het gebed later contrasterend vinden met het optreden van Da Costa zelf: ‘Ter Borg en Egeling bidden aandoenlijk en eenvoudig, doch hierin dit gebed was een kracht als ware het, om dus te spreken, de poorten des hemels open te stormen.’  Willem De Clercq beschreef Egeling op dat moment als iemand die geen vriend was van Willem Bilderdijk (1756-1831) en die bevreesd was voor diens denkbeelden. Bilderdijk oefende grote invloed uit op Da Costa. Ds. Egeling ervoer afstand tot de denkbeelden die Da Costa ontwikkelde. Hij schreef zijn oud-catechisant: ‘Wij zijn in wijze van zien, van denken en gevoelen te zeer uiteenlopend, dan dat ik het voor mij raadzaam zou vinden U mijn gedachten hieromtrent mee te deelen.’  Egeling bleek echter niet geheel buiten beeld te blijven in deze kingen. Historicus J. van Eijnatten deed de suggestie dat Bilderdijk zich bij het ouder worden is gaan verdiepen in de gereformeerde traditie. In een briefwisseling tussen D. van Hogendorp en Da Costa (1822) geeft eerstgenoemde aan: ‘Men verhaalt hier en ook in Brussel dat Bilderdijk zijne belijdenis bij ds. Egeling leert.’ Onderscheidend geluidDr. Dubois geeft aan op welke punten Egeling zich onderscheidde ten opzichte van het heersende theologische denken van zijn dagen: ‘Niet alle predikanten aanvaarden de vlakke theologie. Er waren meerderen, die schriftuurlijk bleven prediken, de boodschap van verzoening centraal stelden, de Godheid van Christus voluit beleden en de noodzaak van een persoonlijk, op Christus gericht geloof beklemtoonden. Tot deze predikanten behoorden onder anderen ds. Lucas Egeling en ds. Nicolaas Schotsman (1754-1822).’  Nicolaas Schotsman (1754-1822) gaf in twee avondmaalspreken aandacht aan de Dordtse synode, waar hij een ‘erezuil’ voor uitgaf door zijn preken te vermarkten. Historicus dr. Otto de Jong stelt dat predikanten als Egeling en Schotsman een minderheid vormden, ‘met hun vraag naar persoonlijk, op Christus gericht, geloof.’  Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Gezinsgids. 
Jezus Christus! heil der aarde!Bron van wijsheid, kracht en licht!Niets haalt bij Uw dienst in waarde,Niets bij ’t heil, door U gesticht.Wat G’ Uw vrienden hebt bereid,Blijft en duurt in eeuwigheid;Zalig, die naar U zich noemen,U als Heer en Heiland roemen!Wat kan ooit de wereld geven,Dat bestendig ’t hart verheugt?In Uw dienst alleen is leven,In Uw dienst is heil en vreugd.Wat G’ Uw vrienden hebt bereid,Blijft en duurt in eeuwigheid;Zalig, die naar U zich noemen,U als Heer en Heiland roemen!Bron van licht en kracht te gader!Maak ons meer aan U gelijk!Jezus! breng ons tot de Vader,Voor ons voor het Hemelrijk!Wat G’ Uw vrienden hebt bereid,Blijft en duurt in eeuwigheid;Zalig, die naar U zich noemen,U als Heer en Heiland roemen!Jezus Christus! wij geloven,Wij erkennen U als Heer!Zend Uw licht en kracht van boven,Sterk ons, Heiland! meer en meer:Amen! ’t heil, ons toebereid,Blijft en duurt in eeuwigheid:Zalig, die naar U zich noemen,U als Heer en Heiland roemen! Hervormde bundel, 1938
Geloof‘Een vreugdevolle dag was het voor hem toen zijn vader in het midden van de gemeente te Nonongan beleed christen te willen worden en het geloof in de voorouderverering vaarwel te zeggen. Wat had hij zich vaak verzet tegen de roepstemmen van de Heere en wat was hij boos geweest op zijn zoon, die niet naar hem geluisterd had en toch dienaar van het Evangelie geworden was. Toch heeft hij later leren luisteren naar zijn zoon, die voor hem geworden was de wegwijzer naar Christus. Voor Pieter Sanka', zoals hij vroeger heette, was het een dag van dank aan God, Die het hart van zijn vader voor het Evangelie had willen openen. Niet halfHet lag wel in de geaardheid van deze Palisungans (stamnaam van de familie) om iets niet half te doen. Zij behoorden wel tot de vooraanstaande families uit de Toradja bevolking, en hadden van vroeger nog wel heel wat slaven. Toen één van zijn slaven zich vrij wilde kopen daar hem een karbouw aan te bieden zeide hij: “Nu ik God en Zijn Woord heb leren kennen heb ik geen slaven meer. Voor God zijn wij gelijken geworden." Toen deze gewezen slaaf niet ophield de volgens de Toradja-gewoonte te betalen karbouw aan te bieden zeide hij: “Je kunt die karbouw aan mij geven maar ik geef hem meteen aan de kerk, want wij zijn de gelijken van elkaar." ChristenZo was ook Pieter Sanka' altijd een van de grootste tegenstanders van het instandhouden van oude adatgebruiken. Wat kon hij zich verzetten op vergaderingen als er gesproken werd van instandhouding van sommige adatgebruiken. Hij meende dat, al die oude gebruiken verband hielden met het oude heidendom en daar had een christen toch afstand van gedaan! Niet dat hij de christenen tot navolgers van Europese gewoonten aanzette, ook daar was hij erg tegen. De Toradja mag Toradja blijven, maar hij moet de Heere dienen met heel zijn hart. Door deze houding had hij het niet altijd gemakkelijk tussen andere Toradja christenen. Velen vonden hem wel eens te star, te weinig soepel. Toch was hij een man van grote invloed. Men luisterde naar hem. Hij sprak met overtuiging omdat hij hart en leven verpand had aan de Heere en aan Zijn dienst.’ 
Preek over Richteren 7.
‘Niet alleen de leraar moet in een eigen persoonlijk verkeer met God leven, niet hem alleen passen gebed en dankzegging, in ’t bijzonder ook de voorbede van de door hem toevertrouwde zielen, maar iedere christen, iedere huisvader, ieder die een ambt bekleedt, heeft daar evenzeer behoefte aan.  Slechts zou nalatigheid in deze bij de leraar dubbel noodlottig zijn, daar hij anderen moest kunnen zeggen hoe zij tot zulk een innerlijk leven komen moeten en hoe het zich openbaart. Die zich zonder gebed naar zijn werkplaats begeeft, begaat dezelfde zonde van nalatigheid als die zonder gebed de kansel bestijgt, maar de laatste moet uit eigen ondervinding kunnen getuigen hoe nodig en welk een zegen het gebed is.’ Het gebed dient volgens Palmer niet alleen de persoonlijke omgang met God, maar het staat tevens in het teken van voorbidding voor de gemeente: ‘Daar is maar één weg waarop de Evangeliedienaar, zoals trouwens iedere christen, ook omtrent de verst verwijderde en meest weerspannige, de reddende en zorgende liefde in beoefening kan brengen; dat is de voorbede, het gebed.’ De predikant is de gemeente herderlijk nabij, zowel in zijn rondgang langs de schapen als in het gebed voor de schapen. Juist zij die ver van de pastor verwijderd raakten, zijn hem in het gebed hartelijk nabij.   Palmer C. (1866), Pastoraal Theologie, Utrecht: Kemink en Zoon
‘In het jaar 1929 ontmoette ik hem voor het eerst. Het was bij een bezoek aan de toen nog kleine Christengemeente te Pangala'. Hij stond daar als jong hulponderwijzer voor een grote klas met kinderen te vertellen van de Heere Jezus, Die het brood vermenigvuldigde voor een hongerige schare, toen ik zijn klas binnenkwam. Op een zeer eenvoudige wijze, maar pakkend voor de kinderen, vertelde hij van de vermenigvuldiging van de broden. De Heere Jezus kent de honger van ons mensen en wil die honger stillen ( maar niet minder is Hij het brood van het leven voor allen die hongeren naar de vergeving der zonden. De eenvoudige Toradja taal, die ik nog maar net aan leerde gebruiken, sprak mij aan. 's Avonds vertelde hij mij, dat hij afkomstig was uit Nonongan en van de grote moeite die hij had gehad om onderwijzer te worden, omdat zijn ouders en familieleden niets van Christus en van de Bijbel wilden weten. Thuis zijnde mocht hij nooit spreken over de Heere Jezus en toch kon hij, sinds hij de Heere Jezus had leren kennen, niet laten van Hem te vertellen. Bij mijn latere bezoeken aan deze plaats ging mijn aandacht steeds weer naar hem uit. Ruim een jaar later, toen besloten was dat dezendingeen evangelistencursus zou beginnen, vroeg ik hem of hij idee had naar deze cursus te komen. Ik deelde hem mee, dat het onze bedoeling was op deze cursus jonge mannen toe te laten, die de onderwijzerscursus doorlopen hadden en lust en liefde hadden om het Evangelie niet alleen aan kinderen maar ook aan volwassenen te vertellen. Al naar mate ik verder sprak over deze cursus begon zijn gezicht meer te betrekken. Tenslotte zei hij: „U hebt in mij een verkeerde gezocht, ik ben veel te jong, heb te weinig ervaring en ben ongeschikt voor het werk van evangelist." Hij noemde mij een heel lijstje namen van mensen die veel geschikter waren dan hij. Toen na een half jaar de cursus begon besloot hij het te proberen. Met een bezwaard hart kwam hij naar de cursus denkend na enige maanden zullen zij mij wel weer terugsturen naar de school. Maar eenmaal op de cursus zijnde bleek al spoedig welk een grote interesse hij bezat om meer van Gods Woord te weten te komen. Altijd had hij vragen om het Woord beter te leren verstaan. Hij was begaafd met een helder verstand, maar had ook een heilbegerig hart van de Heere ontvangen. Als één van de beste leerlingen slaagde hij bij het eindexamen en werd aangesteld als evangelist. Hij bezat de gave om gemakkelijk met mensen om te gaan en het was hem een behoefte tot anderen te spreken van het Woord van God. Wat kon hij er bij de mensen op aandringen naar dat Woord te luisteren en aan de nodigende stem van de Heere gehoor te geven.’ 
Deze aarde is van U

Deze aarde is van U

2025-11-0502:15

Deze aarde is van U - Hervormde bundel 1938
Geen lijdelijkheid‘Lijdelijkheid kan een boer niet gebruiken. Als het ploegtijd is, hij moet ploegen, vóór naast vóór, heel zijn akker over, al zijn velden over. In het oosten moet een boer dan onderwijl het land van stenen zuiveren. Volgt na de ploegtijd een wat lichter werk, namelijk de egtijd, om het omgeploegde land te effenen! En dan volgt de zaaitijd, waarin de boer, met moeizame stappen gaande, het zaad zaait, al gaande en huilend. En dan kan de landman er niets meer aan doen! Het kostelijk zaad is hij kwijt. Dat ligt in de akker.  VerwachtenEn nu mag hij de vrucht verwachten, kostelijke vrucht. Dat is ook geen lijdelijk afwachten, maar lijdzaam, dat is geduldig, eerbiedig afwachten. Dat is het overgeven aan Hem, van Wie de groei en de vruchtbaarheid moet komen. Vèrwachten, dat is wat anders dan afwachten. Verwachten is veel meer dan afwachten. Afwachten is wachten of er ook nog wat van komt. Daar zit het noodlot achter. Maar verwachten, dat is verwachten, dat er wel degelijk wat komt. Afwachten kijkt alleen maar naar de aarde; verwachten kijkt naar boven, naar de Vader van de lichten, van Wie alle goede gave en alle volmaakte gift afdaalt. Het verwachten verwacht niet dan kostelijke vrucht.  VruchtHoe kostelijk is de vrucht voor een christen. Daar kleeft zweet aan dat zaad, het zweet uit Genesis 3. Daar kleeft bloed aan dat zaad, het bloed van de Borg. Dat is wat anders dan het bloedgeld van de arme, waaraan de hardheid van de rijken kleeft. De kostelijke vrucht is zo het van God gezegend zaad. Welnu, daar mag een christen op wachten, lankmoedig, wetend dat hij met de ijver der christenen er alles aan gedaan heeft, wetende dat nu nochtans alles aan de zegen van boven gelegen is.’ 
Preek over Richteren 6: 33-40.
‘Wie een strakke eigen norm heeft, waar de werkelijkheid aan wordt afgemeten, ziet veel afwijkingen. Dan is de kerkenraad een dankbaar onderwerp om bij de koffie wat pijlen op af te schieten. Zeker wanneer je dit vanuit je jeugd gewend bent.  Een kerkenraad vergadert achter gesloten deuren en heeft in de regel te maken met een brede gemeente. Daarbij wil men handelen naar wat de Heere vraagt in Zijn Woord en heeft men tegelijkertijd te maken met allerhande ontwikkelingen waar men besluiten in dient te nemen. Je mag ervanuit gaan dat de kerkenraad dit coram Deo, voor het aangezicht van God doet. Dit neemt niet weg dat een kerkenraad in een bepaalde eenzijdigheid, groef of tunnel kan geraken. Althans, naar de waarneming van een individueel gemeentelid. De meest eenvoudige en aanbevelenswaardige manier om die beeldvorming te doorbreken, is door het gesprek aan te gaan met betrokkenen. Praat er eens over met je wijkouderling, of met een broeder die je in de wandelgangen tegenkomt. Vaak word je dan gewaar dat tenminste de helft van je overwegingen een eigen invulling vormen en concludeer je tegelijkertijd dat het op sommige punten wat complexer ligt dan gedacht. Kortom, ergens iets van vinden is altijd makkelijker dan vanuit een verantwoordelijkheid te moeten handelen.   De meest destructieve manier om met het ervaren ongemak om te gaan, is door je negatieve gedachten uit te strooien over je gezin. Wat dit betreft vertoont je man op een bepaalde manier onvolwassen gedrag. Zijn kinderen zijn niet het adres van deze opinies, maar de kerkenraad zelf. Laat hij met hen het gesprek zoeken. Wie zijn kinderen wil afdrijven van de kerk, moet voortdurend afgeven op de kerk.  Je kunt volgens mij het gedrag van je man niet onweersproken laten. Ga met hem het gesprek aan over het feit dat je dit bezeert en dat je je zorgen maakt over de gevolgen hiervan bij je kinderen. Zij zitten namelijk ook geremd onder de Woordverkondiging, vanwege de kritische gedachten van thuis. Ze leren leven met het filter van het oordeel van hun vader, dat niet helpt om onvoorwaardelijk te luisteren. Wil je man op dit punt niet veranderen? Laat dan tenminste helder klinken wat jou wél aansprak in de preek en steun positief die dingen waar je achter kunt staan in de gemeente. Niet vanuit een tweespalt, maar eenvoudigweg door in liefde te spreken over dat wat je aan het hart gaat. Laat de mensen rusten en spreek goed van de Heere.’
Sla, o God vol mededogen,sla Uw ogennu genadig op ons neer,nu wij, in Uw huis verschenen,ons verenen,op Uw roepstem, tot Uw eer.Dat ons hart Uw Geest verbeide,die ons leiddein Uw waarheid, naar Uw woord.Schenk Uw bijstand tot gelovennu van boven:spreek dan, Uw gemeente hoort! Hervormde bundel 1938
‘Met wat voorhanden is, wat u gegeven werd. De ontevredenheid verteert menig mensenhart. Wat voorhanden is, bevredigt niet: zij willen wat anders. Iedere dag heeft echter genoeg aan zijn eigen kwaad. En het tegenwoordige mag met genoegen worden genoten.  Hier brengt u wat tegenin: Wij moeten toch vooruit zien, vooruit zorgen, vooruit komen. Dat mag toch, daar steekt niets kwaads in. Dat zal wel waar zijn, maar wie zo met de dingen omgaat, zal gewaar worden, dat ze lijm zijn, aan de stok van de duivelse vogelaar. Menigeen bleef er aan kleven en heeft het leed verleerd. Wees toch voorzichtig! Wie kent de levenskramp niet waarvan de gierigheid een symptoom is. Wij leven in het onzekere, en wij willen zekerheid, vandaag en morgen. Onze toekomst en die van onze kinderen. Wie zal ons die geven? Dan nemen ineens alle vrome overwegingen een einde, en wij buigen ons voor het geld. Zo doet de geldgierigheid haar intrede onder de naam van zuinigheid en voorzorg. Zij dient zich aan als van goede huize.  Hoorde u ooit iemand belijden, dat hij gierig was? Maar wat wordt het geestelijk en gemeentelijk leven er door verwoest! Geen wonder, al deze dingen zoeken de heidenen. Levenskramp veroorzaakt stijve gewrichten, nek en knieën worden steeds strammer. Voor zo'n zieke is er een woord van genezing: Ik zal u niet. God aan mijn kant, is meer dan geld op de bank. De levenskramp in onvergenoegdheid. Het tegenwoordige staat ons niet aan. De tegenwoordige omstandigheden, onze werkkring, onze levenstaak. Anders, elders, dat zou het zijn. Hoe genezen wij daarvan? Door zo'n woord: Want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven. Verstaan wij dat, dan worden we vergenoegd. We krijgen er schik in. Dan is onze wandel niet in geldgierigheid, maar in milddadigheid. De vrede Gods gaat hart en zinnen bewaren. Wij mogen ons schikken in het tegenwoordige, en waar we eerst een zwaar hoofd in hadden, geeft ons reden tot dankbaarheid.’
Preek over NGB 25 en Kol. 2: 17.
Moet ik gaan met lege handen,Zo mijn Heiland tegemoet?Zonder één verloste zondaar,Mee te brengen aan Zijn voet?Moet ik gaan met lege handen,Moet ik zo mijn Heiland zien?En als loon voor al Zijn liefdeHem geen dank’bre vruchten biên?Nee, het is geen angst voor ’t sterven,Jezus is ’t, Die mij behoudt;Maar te gaan met lege handen,Dat is ’t, wat mijn ziel benauwt.O, te gaan met lege handenZo mijn Heiland tegemoet!Zonder één verloste zondaarNeer te leggen aan Zijn voet!Hoeveel jaren die ’k verspilde,Kwamen zij nog eenmaal weer,’k Zou ze wijden aan mijn Heiland,Dankbaar leven tot Zijn eer!Maar ’k moet gaan met lege handen,’k Sloeg geen acht op Jezus’ stem:’k Kan geen enk’le vrucht Hem tonen,’k Deed nog nimmer iets voor Hem.Wees toch wakker, volk des Heeren!Werk zoo lang uw pols hier slaat;Win toch zielen voor uw Heiland,Eer ’t voor eeuwig is te laat.Wilt gij gaan met lege handen,Zóó uw Heiland tegemoet,Zonder één geredden zondaar,Neergelegd aan Jezus' voet?’k Deed nog nimmer iets voor Hem.4 Wees toch wakker, volk des Heeren!Werk zoo lang uw pols hier slaat;Win toch zielen voor uw Heiland,Eer ’t voor eeuwig is te laat.Wilt gij gaan met leêge handen,Zóó uw Heiland tegemoet,Zonder één geredden zondaar,Neêrgelegd aan Jezus' voet?
‘De Christus is van de Vader uitgegaan, om te zaaien. Zoeven kwam Hij dat gindse huis uit, als een zaaier. Dé Zaaier bij uitstek, die het woord van het Koninkrijk verkondigt, het gezaghebbende Woord van God. De dag van de oogst is nog niet aangebroken. Christus activiteit staat in het teken van het zaad; het Koninkrijk Gods komt op de zeer bijzondere en veel belovende wijze van het zaad. Hadden wij het ons anders voorgesteld, laten we ons er dan toch maar over verheugen. Straks krijgen de discipelen de opdracht om dit zaad uit te strooien. Zij dachten misschien een troon te bestijgen, ze droomden van wending en omwenteling, en zij zouden daar mede de hand in hebben. Door de Heilige Geest voegen zij zich tot de nederige dienst van het zaaien. Gaat dan heen in de hele wereld, predikt. De discipelen worden apostelen. Ze gaan niet strijden met hamer en zwaard, ze gaan niet maaien met de kromme sikkel, ze gaan zaaien. Ziet! Let er op ook in deze tijd, waar de komst van het 'rijk' losgemaakt wordt van het zaad van het Woord. Zie ze gaan; ze verspreiden zich onder alle volken, ze roepen overal het Koninkrijk van de hemelen uit. Ze zijn ook tot ons gekomen, die zaaiers, en ze zijn nog onder ons werkzaam. Bent u van hen gediend, hebt u ze nodig. Ik dacht dat de Kerk meer dan ooit mannen nodig heeft, die niet anders doen dan zaaien en ik ben dankbaar dat de Heere ze zendt. Het woord wordt hen toevertrouwd; o wee als ze eigen woorden rondstrooien en het Woord niet bedienen. Onze zaadbundel moet van hogerhand met goed zaad gevuld zijn. En dan maar zaaien. Zaaien is een bescheiden arbeid. Het gebeurt niet krampachtig en niet luidruchtig. Er is stellig opvallender en, naar veler mening, inspannender werk dan dit zaaien. En toch: zie. Bedachtzaam loopt hij over de akker, bij iedere stap strooit hij het zaad met een brede zwaai in een wijde boog. Het is een strak gebaar, indrukwekkend in zijn eenvoud. Vraag van de zaaier niet, dat hij links en rechts aan de slag gaat, dat hij veel drukte maakt. Zie een zaaier ging uit om te zaaien. De machine neemt de plaats van de mens in, sinds zij het werk van de mens overnam. Men ziet niet vaak meer een zaaier. Wij vervreemden langzamerhand van de schepping, we weten weinig meer van de eigenlijke arbeid, het eigenlijke gebaar. Misschien hebben we daar­ door meer moeite om de Schrift te lezen. De Zaaier en het Rijk. Ziet u het verband. Hebt u daar erg in, terwijl u dit leest en als u naar de kerk gaat? Het woord van het Koninkrijk, dat in Gods naam wordt gesproken. Het Koninkrijk komt namelijk niet zo opzienbarend als u wellicht verwacht. Het komt door middel en op de manier van de prediking. Ik kan dat haast niet geloven. De prediking schijnt zo machteloos, en ze is vaak zo krachteloos. Een zaaier. Is Deze niet de Zoon van de timmerman zei men in Nazareth. Zij zagen het, en toch zij zagen het niet! Zij hoorden het en toch zij hoorden het niet. Wie oren heeft om te horen, die hore.’ 
Preek over Richteren 6: 25-35.
‘Wij hebben voor ons liggen één van de moeilijkste teksten uit de bijbel, maar hopen niettemin deze moeilijke inhoud eenvoudig uit te leggen, zodat u daar hopelijk een zegen van zult meedragen. De bijbel heeft nu eenmaal zijn hoogten en zijn diepten en die zijn alle Gods Woord en die zijn ook alle voor u, voor jongeren en voor ouderen. — De Heere nu is de Geest. Dat kan betekenen, dat de Heilige Geest de Heere is, dat wil zeggen God is, de derde Persoon van de Godheid. Dat kan betekenen, dat de Heere Jezus de Geest bezit, zoals ook de Vader Hem bezit: de Geest is de Geest van de Vader en van de Zoon, gaat uit van de Vader en de Zoon. Dan kan het betekenen dat de Heere Jezus de Geest is, een geestelijk Persoon is. Jezus zegt: Gij zijt vleselijk, Ik ben geestelijk. — Dan kan het betekenen: dat de Heere Jezus de Geest verworven heeft en aan mensen de Heilige Geest geeft. Dat is natuurlijk alle vier waar: de kanttekeningen zeggen dat zo! De Heilige Geest is God, de derde Persoon in de Godheid. Hij heeft aan de schepping meegedaan, is aan de mens bij de schepping ingeblazen, meegegeven, door de zonde verloren, wordt door Christus verworven en nu ook aan de mensen, aan de uitverkorenen teruggegeven. Zodat de mens de Heilige Geest kan ontvangen. „Hebt u de Heilige Geest ontvangen, nadat u geloofd hebt? " Als de mens de Heilige Geest ontvangt, dan schrijft de Geest de geboden aan de binnenkant van ons hart, op de vlesen tafels van ons hart. Dan wordt hij ontdekt aan zijn zonden en dan gaat hij zich bekeren. Dan drijft de Heilige Geest hem naar Christus: Hij maakt Christus voor hem noodzakelijk, gepast en dierbaar. Jezus zegt:„De Heilige Geest, gekomen zijnde, zal Mij verheerlijken, Hij zal het uit het Mijne nemen en Hij zal het u verkondigen." Dat doet de Heilige Geest door de prediking. Hij werkt het geloof in hem, maakt hem tot een christen. En die mens gaat zich bekeren. — Zo is dan de vraag: „Hebt u de Heilige Geest ontvangen?" een zeer reële vraag. Door de Heilige Geest gelooft men, komt men tot Christus, komt men in Christus. Door de Heilige Geest bekeert men zich ook. En daar hebt u het eerste deel van onze tekst: „De Heere nu is de Geest, of de Heilige Geest is de Heere. En waar de Geest van de Heere is, daar is vrijheid." Daar wordt men een vrijgemaakt mens. Vrijgemaakt van de zonde. Men gaat in in de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods. Wij vinden het heerlijk om in een vrij land te kunnen wonen: niet geknecht te worden door de macht van het despotisme, van een dictator, of van een systeem: van het communisme of van het boeddhisme of van het mohammedanisme. In een vrij land te mogen wonen en in een welvarend land: waar ieder goed zijn brood heeft en zijn eigen woning heeft. Maar een groter bezit is het om in het land van Koning Jezus te mogen leven: waar men leven mag in de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God: dat is een vrijheid naar het lichaam en naar de ziel. Waar God Uw Heere en Meester is, daar bent u in de ware vrijheid: daar bent u als in het Paradijs, in het Koninkrijk Gods, in Immanuëls land. Daar bent u bevrijd van de vloek van de wet, daar bent u ingegaan in Immanuëls land, het land van de eeuwige vrede, het land dat nooit een einde zal vinden, het land dat de hele aarde, dat zelfs hemel en aarde overspannen zal. De koning van dat land spreekt aan de ingang van dat land Zijn negen zaligsprekingen. Daar zal geen dood zijn, daar zal geen ziekte zijn, daar zal geen gevangenis zijn, daar zal geen justitie zijn, daar zal geen politie zijn. Omdat daar geen zonde, geen overtreding, meer zal zijn. Daar is vrijheid van de vloek van de wet. Daar zal werkelijk vrijheid van geweten zijn en dan niet van het kwaad geweten, maar van het goede geweten. Dat is het medeweten met God en met Zijn heilige en goede wetten. Daar is ook de vrijheid van de vrije toegang tot God. Men zal zeggen: Tot God gaan mag men altijd, zowel in Zijn huis — de kerkgang — als in het gebed — als eens in de hemel. Daar is wat van waar, maar toch: zo vanzelfsprekend is dat niet. God is een heilig God. Bidden is niet altijd toegestaan. Lezen wij niet in de bijbel, dat het gebed van de goddeloze de Heere een gruwel is? Zelfs een stank in Gods neusgaten. En wat de kerkgang betreft: liet de HEERE niet eens de tempel verwoesten? En zei de Heere Jezus niet opnieuw, dat niet één steen op de andere gelaten zou worden? Bidden is genade, genade, genade van de Geest en dat om Jezus' wil: om ‘s Heeren Geest. Dat alleen is het echte gebed, dat bij God gehoor ontvangt. En zo is het met de kerkgang: het is zo'n genade, als men naar de kerk mag gaan. En zo is het met de hemel: het is zo'n genade als men eenmaal binnen mag gaan. Het is een verschil voor eeuwig of men dan zal horen uit de mond van de Heere: „Gaat in, gij getrouwe dienstknecht", of „Gaat weg van Mij, want Ik heb u nooit gekend." Welnu, die vrijheid, voor het één, voor het ander, voor het derde door de Heilige Geest. Want waar die Geest is, in het hart in het leven, daar is vrijheid.’ 
loading
Comments