Ingmar Heytze is dichter, performer, columnist, oud-huisfilosoof en oud-stadsdichter van Utrecht. Veel radioherinneringen heeft hij aan de Ko de Boswachtershow, het Pandemonium, Een uur Ischa... Thuis luistert hij podcasts, onderweg nieuwsradio. Het woord - door Ingmar Heytze Mijn moeder leeft met de radio. Het is haar venster op de wereld, haar slaaptablet, haar gesproken boek, haar verstrooiing, haar rustpunt. Bijna alles wat ik van de radio weet, weet ik via haar. Zij kende de uitzendtijden en radiofrequenties van alle goede programma’s uit haar hoofd en bestuurde de kanaalkiezer met vaste hand. Als iets te laat werd uitgezonden nam ze het op, of ze bestelde een cassette na bij de omroep. Zij was de discjockey van het woord. Ik zat aan de keukentafel of hing op de bank en luisterde. Ik ben een kind van de jaren zeventig, waarin omroepen meer identiteit hadden dan tegenwoordig. Niet dat ik enig idee had wie er wat uitzond. De enige twee omroepen waarvan ik de naam wist, waren de VPRO en de VARA. Dat dit veel zei over mijn opvoeding, begreep ik pas toen die opvoeding alweer zo’n beetje achter de rug was. In de tussentijd zat ik aan die keukentafel en luisterde. De wereld kwam langs. Ik hoorde schrijvers en dichters, kleinkunst en cabaret in een programma als Het Pandemonium – de stemmen en verhalen van schrijvers als Maarten Biesheuvel, Remco Campert, Wim de Bie, Johnny van Doorn en vele, vele anderen kende ik al voordat ik hun boeken las. Ik luisterde naar interviewers die met de saaiste schlemiel nog een interessant gesprek konden voeren en het grootste politieke ego tot beluisterbare proporties wisten terug te brengen. Ik hoorde hoe cafés en studio’s vol mensen reageerden bij live-uitzendingen en verstilde marathongesprekken van uren achter elkaar, met hooguit wat klassieke muziek ertussen gemonteerd. Ik werd, met andere woorden, al gevormd in spreken, luisteren en muziek waarderen voordat ik kon lezen of schrijven. Het was een educatie die mijn hele jeugd lang doorging. Misschien is het lichtelijk overtrokken, maar ik kan me nauwelijks herinneren dat de radio in de woonkamer ooit uit stond, en evenmin dat er iets triviaals te horen was. Een radioprogramma, als mijn moeder het had uitgezocht tenminste, ging ergens over. Altijd. Niemand weet wat de toekomst brengt, maar de kans is groot dat er een dag komt dat ik leef in een wereld die mijn moeder al heeft verlaten. Het is een vooruitzicht waar ik zo min mogelijk bij stil wil staan. Maar één ding weet ik nu al zeker: als ik haar dan zal missen zoals alleen een veel te oude zoon zijn moeder missen kan, ongetwijfeld ergens rond het uur van de wolf, niet lang voordat de druilerige, duistere nacht over zal gaan in een grijze, grimmige ochtend, dan hoef ik alleen maar uit bed te stappen, op mijn tenen naar mijn werkzolder te klimmen en de radio aan te zetten om bij haar te zijn. Iets in mij weet zeker dat ik haar net in gesprek zal treffen met zo’n grote, dode radiomaker, aan wie ze alles vertelt wat ik zelf vergeten was te vragen. En tegen de tijd dat de interviewer toekomt aan de vraag: ‘hield u veel van uw kinderen?’ heb ik de radio al lang weer uitgezet om terug in bed te kruipen, want dat weet ik zonder radio ook wel.
Ingmar Heytze is dichter, performer, columnist, oud-huisfilosoof en oud-stadsdichter van Utrecht. Veel radioherinneringen heeft hij aan de Ko de Boswachtershow, het Pandemonium, Een uur Ischa... Thuis luistert hij podcasts, onderweg nieuwsradio. De stem - door Ingmar Heytze In den beginne was er niet het woord, maar de Stem. U kunt tegenwerpen dat een stem niets te zeggen heeft zonder woorden. Maar dat zult u niet doen. U weet immers ook wel dat u ongelijk heeft. Als het om radio gaat, is het precies andersom: de stem komt eerst. De Stem, met hoofdletter S, om precies te zijn, van niemand minder Cor Galis, vele jaren de Stem der VPRO. Een raspende bariton met zoveel karakter, dat ik er een hoop woorden uit de Nederlandse taal voor altijd mee heb verbonden. ‘Enfin’. ‘Bolide’. ‘Gódsámme.’ ‘Tsja ja…’ De Stem van Cor Galis was – of is, want dat is de natuurlijk de kracht van een website als deze, dat de dingen ergens blijven – even iconisch als ironisch. Het is een bijna karikaturale stem, die je toch gelooft, omdat hij je de waarheid toeblaft, of iets wat daarvoor door moet gaan. In ieder geval voel je aan het wapperen van je speakerkarton dat het recht uit het vurig kloppende hart in dat machtige lijf komt. Later, veel later, leer je dat al die tirades, scheldkanonnades en ontboezemingen door anderen werden geschreven; Ischa Meijer, Rogier Proper en wie al niet. Nog later kom je erachter hoe Cor Galis, die je op grond van die Stem een Anton Geesink-achtig postuur toedichtte, er in werkelijkheid uitzag – een kleine, enigszins kromme verschijning, die waarschijnlijk ook niet in een Lamborghini rondreed, maar in een Daf-achtige autootje. En je begrijpt opnieuw de kracht van het woord en van die ontzagwekkende Stem, waar de werkelijkheid nooit tegenop zal kunnen. Hij zou zijn Stem natuurlijk nooit aan dergelijke onzin hebben geleend. Toch stel ik me af en toe voor hoe het zou zijn om met Cor Galis op de tomtom in de auto te zitten. ‘Wát? Tsja ja, een afslag. Nog een stukkie verder nu. Aan het einde moet u bij de rotonde driekwart rond. Verdomme. Driekwart, zei ik. Kut! Volkomen kut. Dat is geen chaufferen, tuthola, dat is willekeur op vier wielen wat u daar doet, waarde automobilist. Godverdomme, wat een ellende. Enfin, nu moeten we dus weer een heel eind verder rijden, teneinde op zo’n rottig bouwterrein met een halsbrekende taxidraai wederom op ramkoers met diezelfde klote-rotonde uit te komen. U kunt het krijgen zoals u het hebben wilt! (Bulderend gelach dat overgaat in gehoest). Jezus Christus, wat een treurnis in zo’n koekblik (Lange stilte). Het is even zo goed nog een ellendig lange weg. Wordt het geen tijd dat u een béétje naar me luistert? Ach, wat kan mij het ook schelen. (Barst opnieuw in een raspende lachen uit. Crescendo:) Ik trek mijn handen d’r vanaf! Ik zit ten slotte niet achter het stuur van uw bolide… (buldert van het lachen) Dat moest er godverdomme nog eens bij komen! (Wist de tranen uit zijn ogen en bedaart) Nee, dat is me gelukkig dan weer bespáárd gebleven… Tsja ja…’ (muziek).
Ingmar Heytze is dichter, performer, columnist, oud-huisfilosoof en oud-stadsdichter van Utrecht. Veel radioherinneringen heeft hij aan de Ko de Boswachtershow, het Pandemonium, Een uur Ischa... Thuis luistert hij podcasts, onderweg nieuwsradio. Het bos - door Ingmar Heytze Zelfs de meest iconische radiostemmen – er zijn er genoeg om een hele column mee te vullen, maar laat ik me beperken tot Cor Galis, Willem Duys, Jacques Klöters, Meta de Vries, Frits Spits, Theo Koomen, Wim T. Schippers, Hans Hoogendoorn, Hanneke Groenteman, Martin Ros, Wim Brands, Mieke van der Weij, Ischa Meijer, Wim Noordhoek en John Jansen van Galen – leggen het qua impact af tegen mijn eerste grote liefde op de korte golf: Burny Bos, oftewel Ko de Boswachter. Ik viel precies in het startschot, want het programma was tussen mijn vierde en mijn veertiende elke zondag op de radio. Hondsvroeg voor ouders, precies goed voor kinderen. Mijn hele generatie kon een radio bedienen voordat zij kon lezen – dat hebben we van onze ouders geleerd. Radio is een magisch medium, vooral voor kleine kinderen. Een goed radioprogramma, zeker als daar vormtechnisch op wordt ingezet, is een wereld op zichzelf. Ik was nog zo klein dat ik geloofde dat mijn grote zus langs magische weg bepaalde wat er op de radio en de televisie zou komen. Ik kon onmogelijk weten dat ze haar kennis gewoon uit de VPRO-gids had gehaald, want zelf kon ik nog niet lezen. Ik begreep nog nét dat al die stemmen niet in de radio zelf huisden. Afgezien daarvan was het heel logisch om te geloven dat al die mensen die ik hoorde ergens in één groot huis bij elkaar woonden, dat Hilversum heette. Sterker nog, het was onmogelijk om er een reëler beeld bij te hebben. Ik dacht niet aan studio’s waar elk uur iets anders wordt opgenomen, goed voorbereid door redacteurs en door vakbekwame technici de ether in geslingerd, de band op, of allebei. Ik dacht ook dat Ko de Boswachter werkelijk in het bos woonde met zijn vriendin Titia en geregeld bezoek kreeg van postbode Anton Gleuf en de band De Houthakkers. Van deze personages kende ik alleen hun stemmen. Toch waren ze echter dan mensen van vlees en bloed. Dat het fictie was, net als de sprookjes die me werden voorgelezen, was een besef dat langzaam indaalde, zoals bij Sinterklaas. Sterker nog, als ik het terugluister valt me op hoeveel ik er zelf bij heb ingevuld. Ko doet niet eens zo heel veel meer dan over de natuur vertellen, wat brieven van luisteraars voorlezen en wat rare liedjes draaien. Dat was genoeg om een heel leven bij te kunnen fantaseren. Toen ik later zelf af en toe op de radio te horen was werd me pas goed duidelijk hoe weinig er echt is aan radio, en hoe dicht radio maken in dat opzicht bij literaire kunst kan staan. Ooit mocht ik een spotje inspreken voor een energiebedrijf, waarin mijn stem een kort rollenspel speelt met die van Jacob Derwig. Ik heb de man niet eens ontmoet, want hij was drie dagen eerder opgenomen. Tegen de tijd dat ik al lang en breed studeerde, heeft Ko de Boswachter nog een tijdje als televisieprogramma bestaan. Het was een leerzame ervaring om dat te bekijken: voor het eerst van mijn leven maakte ik mee hoe het toevoegen van beeld iets minder echt kan maken. Alsof de radio een boek is en de televisie de verfilming. Radio is echter dan televisie, en minder echt tegelijk. Hoe dat nu weer kan? Tsja ja…
De liefde - Door Ingmar Heytze Mijn moeder was verliefd op Ischa Meijer. Mijn vader vond dat niet erg. Hij achtte de kans dat ze samen zouden ontsnappen om een nieuw leven te beginnen, niet bijzonder groot. Toen kwamen ze elkaar tegen op de roltrap in Hoog Catharijne – mijn moeder en Ischa dus, niet mijn vader – en gingen ergens koffie drinken. Zij kwam thuis met rode konen en een uitnodiging om eens radio te komen kijken in Amsterdam. Vreemd genoeg was de uitnodiging voor mij. Ik was een jaar of zestien, net begonnen met gedichten schrijven, en mijn moeder had een paar van die gedichten aan de grote Meijer overhandigd. Hij had ze gelezen en instemmend geknikt. Ik moest maar eens komen luisteren naar Een uur Ischa als ik zin had. Een paar maanden later – kennelijk had ik enige tijd nodig om mijn moed bij elkaar te rapen – stapte ik café Eik en Linde in Amsterdam binnen. Ischa stond achter de flipperkast en keek op. Tot mijn verbijstering wist hij direct wie ik was. ‘Jij moet Ingmar zijn!’ riep hij. ‘Hoe is het met je moeder? Ik kom zo even naar je toe, even dit spelletje afmaken.’ En zo geschiedde. Waar we het over hadden weet ik niet meer, al stond ik zo perplex dat ik nooit veel tekst kan hebben gehad. Bovendien duurde het gesprek niet lang, want de uitzending zou al snel beginnen. We gingen naar een bovenzaaltje waar opnameleider Rogier Proper de mensen tot stilte maande en korte instructies gaf. Als mijn oren uit hun kassen hadden kunnen rollen, was dat op dat moment gebeurd, want ik herkende die stem onmiddellijk: dat was Jaap Knasterhuis, die ik kende als de mompelende, hakkelende, enigszins pedoseksuele filmrecensent uit Ronflonflon met Jacques Plafond! ‘Vreemderder en vreemderder!’ zou Alice in Wonderland uitroepen. Radio luisteren is nooit meer hetzelfde geweest. Achteraf is er in Nederland zelden zulke opwindende live-radio gemaakt als Een uur Ischa. Natuurlijk komt dat vooral doordat er nooit een interviewer als Ischa Meijer is geweest, en zo iemand zal er ook nooit meer zijn. Dit gesprek met de toen al praktisch blinde Annie M.G. Schmidt is niet voor niets legendarisch. Interviewer en geïnterviewde zijn tot op het bot aan elkaar gewaagd, en dat was bij Ischa Meijer en zijn gasten zelden het geval. Hier zitten twee mensen die niets te verliezen hebben behalve hun goede humeur. Liefde is het, pure liefde voor het woord. Liefde op het eerste gehoor.
Ingmar Heytze is dichter, performer, columnist, oud-huisfilosoof en oud-stadsdichter van Utrecht. Veel radioherinneringen heeft hij aan de Ko de Boswachtershow, het Pandemonium, Een uur Ischa... Thuis luistert hij podcasts, onderweg nieuwsradio. Het kind Vanaf de dag dat mijn vriendin lijkbleek met een zwangerschapstest van het toilet kwam, begonnen de dromen waarin ik verdween. Het waren warrige, verontrustende dromen. Meestal viel ik en keek ik tegelijkertijd toe hoe ik steeds kleiner werd, of ik werd net zo lang achtervolgd tot er geen uitweg meer was. Tegen vier uur ‘s ochtends werd ik zwetend wakker met twee of drie gedichten in mijn hoofd, die allemaal te maken hadden met het kind dat naar me op weg was en de man die bezig was uit me te verdwijnen. Vanaf het begin wist ik twee dingen zeker: waar een nieuw mens komt, moet een ander mens plaats maken. Voordat ik aan een kind begon, heb ik aan veel ouders in mijn omgeving gevraagd waarom zij dat hadden gedaan. De redenen waren divers. Sommige waren goed, mooi en ontroerend. Andere waren, althans voor mij, onnavolgbaar. Er zijn dan ook veel meer logische redenen om het te laten dan om het doen. Ik vermoed dat de belangrijkste reden voor het bestaan van nageslacht vrij plat is: je weet domweg niet waar je aan begint. De mooiste reden vond ik woede. Een vriend verwekte zijn eerste dochter uit kwaadheid dat zijn eigen vader zojuist was overleden. Natuurlijk verlies je uiteindelijk altijd van de dood, met één punt verschil, en dat punt ben je zelf. Maar een kind is het dichtste dat je bij een tegenpunt kunt komen. Des te meer reden om er minstens één te maken. Het tweede wat ik zeker wist, was dat ik degene was die plaats zou moeten maken. Niet direct door meteen dood te gaan, maar doordat er iets, of iemand, in mij zou sterven, wilde ik een kans maken om een enigszins geloofwaardige vader te worden. De man die ik was, moest ophouden te bestaan. Uit zijn as zou een vader tevoorschijn komen. Maar hoe? Joost mocht het weten. Dit zijn allemaal dingen waarover je als verse vader nauwelijks kunt beginnen. Iedereen die je vraagt hoe het vaderschap bevalt, heeft het antwoord al lang in zijn hoofd. Niemand wil iets anders horen dan dat je nog nooit zo gelukkig bent geweest, dat het kind het mooiste is wat je ooit is overkomen, et cetera. Maar dat is niet zo. Je bent nog nooit zo moe geweest na honderd half doorwaakte nachten. Je weet niet eens meer hoe het voelt om seks met een mens te hebben. Je relatie staat zo ongeveer op springen. En eigenlijk heb je nog niet zoveel met dat krijsende, snotterende, piesende en spuitpoepende hoopje mens dat je dochter schijnt te zijn. Maar dat horen ze niet. Als je het al durft te vertellen. Deze radiomaker durft dat wél. Daar is moed voor nodig. Het verhaal heeft nog een happy end ook. Het is een hart onder de riem voor al die kersverse, wanhopige vaders die zich afvragen of het voor eeuwig zo moeilijk blijft. Nee, dat blijft het niet. Het wordt nog veel erger. Maar, en dat vooral, het wordt óók nog veel leuker. Alleen de nachtmerries, die blijven. Dat wel.
Ingmar Heytze is dichter, performer, columnist, oud-huisfilosoof en oud-stadsdichter van Utrecht. Veel radioherinneringen heeft hij aan de Ko de Boswachtershow, het Pandemonium, Een uur Ischa... Thuis luistert hij podcasts, onderweg nieuwsradio. Het Heelal - Door Ingmar Heytze Op woord.nl is veel te vinden. Maar niet alles. En toch is alles nog ergens; het drijft verder en verder bij ons vandaan door het breinbrekend grote, inktzwarte vacuüm dat ons omgeeft. Elk ethersignaal dat ooit is uitgezonden, beweegt zich nog altijd van de aarde af, onderweg naar wie weet wat voor vreemde oren. Toen de radio werd uitgevonden, gooide de mens een steen in de vijver van de kosmos. Het resultaat is een doorlopende, veeltalige stroom van zwaar geouwehoer en lichte muziek die in kringen naar alle kanten golft. Toen we zelf de dampkring nog niet eens uitkwamen, waren onze radiostemmen al decennia lang op reis door de ruimte. De wereldgeschiedenis van het grootste deel van de vorige eeuw dobbert door het heelal. Oorlog en vrede, liefde en verlies, de speeches van Churchill, de gitaar van Jimi Hendrix, de trompet van Chet Baker, de stem van Callas, de grindbak van de hoorspelkern. ‘Er is alles in de wereld het is alles’ dichtte Lucebert. En dat alles, zelfs de afgemeten stem van Lucebert die dat alles benoemt, zeilt maar zo’n beetje rond door het grote niets, het oor van het universum zelf. Of al dat geluid nog eens ergens aankomt weet niemand, laat staan of er ooit een ander antwoord komt dan de echo van onze eigen berichten. Totdat we een onverklaarbaar signaal opvangen, kunnen we niet weten of er buitenaards leven is – of was – dat zoiets als de radio heeft uitgevonden. Op zichzelf kan het elk moment gebeuren dat er zo’n signaal binnenkomt. Misschien is het al miljoenen jaren naar ons onderweg. Misschien is het ons al weer voorbij, en hebben we het niet gemerkt. Misschien is het er nu, maar luisteren we domweg niet op de juiste frequentie. Het is waarschijnlijker dat er vanuit de ruimte weinig meer komt dan kosmische ruis met hier en daar een Mexicaanse hond. Maar wie de kennis en de apparatuur bezit, kan het heelal zelf uit die ruis destilleren. Op de een of andere manier hebben de radio en de ruimte iets met elkaar te maken. Het onvoorstelbare, grote onbekende laat zich geweldig vertalen in ruisend geluid. Een astronoom hoort daar informatie in, de leek gaat onherroepelijk in die ruis op zoek naar een teken van leven, ritme, een signaal dat meer is dan louter pulserende straling uit een ster die we nooit zullen bezoeken – een oude zon die misschien al is overleden en alleen in onze oren nog een beetje natikt, steeds langzamer, als een hart op weg naar de onvermijdelijke stilstand. Dat horen we. Maar het is niet zo. Het is wat het is. We zijn de enige wezens in het heelal die in alles steeds maar onszelf zoeken in de duisternis, met onze oor tegen de radio gedrukt.