Mijn voorlopige repliek tegen de repliek van Faek Mustafa
Description
Opmerkingen t.a.v. Voorgeschiedenis
- Dankbaar stelt in punt 4 en 5 over het verbeuren van dwangsommen tekst en uitleg gevraagd te hebben maar die nooit gekregen te hebben. Hij stelt dat hem pas in het kort geding van 4 november jl. bleek waar het om ging.
Ad 1: Hetgeen Dankbaar stelt is juist. Bij herhaling is de raadsman van Mustafa gevraagd hoe en waarmee Dankbaar het vonnis zou hebben overtreden. Ter staving dient onderstaande email. Op dergelijke emails is de raadsman van Mustafa antwoorden of uitleg schuldig gebleven. Opgemerkt dient ook te worden dat de raadsman ook geen email bijsluit waaruit blijkt dat hij wel antwoord heeft gegeven.
Van: Thijs Stapel <stapel@stapeladvocatuur.nl>
Datum: 22 november 2018 om 16:15:15 CET
Aan: “mr. M.J. Hoogendoorn || Moszkowicz Advocaten Utrecht” <hoogendoorn@moszkowicz-law.nl>
Onderwerp: Antw.: Mustafa/Dankbaar
Geachte confrère,
Op mijn advies heeft cliënt het door u bedoelde artikel voorlopig onzichtbaar gemaakt. Hij ziet overigens niet in hoe het artikel in strijd kan zijn met het vonnis. Net zoals hij betwist dat uw aanzegging van verbeurde dwangsommen voor het in uw visie niet lang genoeg laten staan van de rectificatie enige grondslag heeft. Kunt u aangeven op welke zinsnede(n) u doelt?
Het artikel doet uit de doeken dat Mustafa naar overtuiging van Dankbaar een valse aangifte heeft gedaan en meinedige verklaringen heeft afgelegd tijdens de zitting van 25 april jl. Dit staat hem vrij. Dankbaar heeft van deze feiten ook aangifte gedaan, die tot op heden niet tot een beslissing van het OM heeft geleid, zoals ook de aangifte van Mustafa tot op heden nog niet tot vervolging heeft geleid. Naar de mening van Dankbaar is een vonnis op basis van een valse aanklacht en meinedige verklaringen sowieso ongeldig, maar toch houdt hij zich voorlopig aan het vonnis, dat hij in een bodemprocedure wenst te bestrijden. Cliënt brengt in herinnering dat het vonnis slechts een voorlopige voorziening is, in het kader waarvan Mustafa een voorschot op schadevergoeding kreeg toegewezen in anticipatie op een door u namens Mustafa te entameren civiele procedure. Het bevreemdt cliënt dat u deze procedure nog heeft gestart, tenzij u de slagingskansen daarvoor inmiddels gering acht.
Overigens begreep cliënt van de heer Mauritz dat u op de hoogte bent van het feit dat Mustafa inmiddels een verklaring heeft afgelegd die haaks staat op zijn verklaringen tijdens de zitting van 25 april jl. Ook zou u bekend zijn met het feit dat deze verklaring onderdeel zou uitmaken van een komende televisie-uitzending, welke u via een kort geding zou willen voorkomen. Ik heb uw kantoorgenoot Y. Moszkowicz namens cliënt reeds gevraagd of deze informatie juist is, waarop geen duidelijk antwoord is gekomen. In het licht van uw huidige bezwaar lijkt het meer dan opportuun dat u of uw kantoorgenoot thans wél een duidelijk antwoord geeft op die vraag.
Met vriendelijke groet,
Thijs Stapel
Van: Wim Dankbaar [mailto:dank@xs4all.nl]
Verzonden: zaterdag 2 februari 2019 09:08
Aan: moszkowicz@moszkowicz-law.nl
CC: Thijs Stapel (stapel@stapeladvocatuur.nl)
Onderwerp: RE: Exploot Mustafa
Heer Moszkowicz,
Gaat u hier nog op antwoorden?
Met groet,
W.J. Dankbaar
Van: Wim Dankbaar [mailto:dank@xs4all.nl]
Verzonden: vrijdag 25 januari 2019 10:08
Aan: moszkowicz@moszkowicz-law.nl
CC: Thijs Stapel (stapel@stapeladvocatuur.nl)
Onderwerp: Exploot Mustafa
Heer Moszkowicz,
Ik ontving uw exploot betreffende Mustafa. In dit exploot staat niet aangegeven in welke artikelen u overtredingen meent te zien, laat staan met welke zinsnedes. Dit is u eerder gevraagd, waarop u het antwoord schuldig bent gebleven. Het is dan ook verbazingwekkend dat u met een exploot komt. Ik verzoek u, ook met het oog op een executiegeschil, de antwoorden alsnog per omgaande te geven.
Met groet,
W.J. Dankbaar
2. In eerste aanleg heeft Dankbaar dit ook gesteld, maar heeft hij deze stelling ingetrokken (zie
5.4 van het vonnis). Uit de namens Mustafa overgelegde producties 1 t/m 5 bleek namelijk dat hij al bij mail van 24 mei 2018, faillissementsrekest d.d. 27 juni 2018, pleitnota d.d. 24 juni 2018, mail d.d. 18 juli 2018 mail d.d. 31 augustus 2018 gewezen is op het verbeuren van dwangsommen wegens het niet geplaatst houden van de rectificatie. Dat Dankbaar in hoger beroep de betreffende stelling opnieuw inneemt is in strijd met art 21 Rv.
Ad 2: Hetgeen door de raadsman van Mustafa wordt gesteld is pertinent onjuist. Het is eenvoudig niet waar dat Dankbaar ter zitting zijn stelling heeft ingetrokken dat het hem onduidelijk is waarom er dwangsommen zijn verbeurd. Dit staat inderdaad weliswaar in het vonnis onder 5.4, maar ook dat is onjuist. Hoe dit in het vonnis terecht heeft kunnen komen is een raadsel, en is dan ook een ernstige fout in het vonnis. Dankbaar heeft ter zitting niks ingetrokken van zijn stelling, Integendeel, hij heeft ter zitting ook betwist dat er dwangsommen zijn verbeurd en doet dat nog steeds. De raadsman van Mustafa gebruikt een onjuiste stelling uit het vonnis dat Dankbaar zijn stelling heeft ingetrokken. Dat heeft hij niet! Er is dan ook niets in strijd met art 21 Rv.
3. Onder punt 3 en 4 stelt Dankbaar dat hij zich aan het vonnis van de voorzieningenrechter te Haarlem van 9 mei 2018 (productie 1 bij dagvaarding) heeft gehouden. Dat is niet het geval. Zoals uit de stukken blijkt, heeft Dankbaar de rectificatie verwijderd. Zoals in de aankondiging vordering in reconventie is aangegeven, blijkt uit productie 7 dat Dankbaar los daarvan nadien inbreukmakende artikelen heeft gepubliceerd.
Ad 3: Dankbaar houdt vast aan het standpunt dat hij zich aan het vonnis heeft gehouden. Het feit dat de raadsman van Mustafa meent dat de rectificatie langer dan 3 weken gepubliceerd had moeten blijven, doet daar niets van af. Omdat de rechter heeft verzuimd een duidelijke termijn te verbinden aan het gepubliceerd houden van de rectificatie, zal het een eeuwige subjectieve discussie tussen partijen blijven. Dankbaar meent dat 3 weken op zijn website meer dan genoeg was, omdat daarmee vrijwel alle lezers van zijn website binnen die termijn kennis hebben kunnen nemen. Nogmaals dient gezegd te worden dat in de regel een rectificatie wordt geëist in een dagblad of een weekblad, waardoor de openbaarheid veel korter is dan 3 weken. Tevens dient gezegd te worden dat Dankbaar het niet eens is met de inhoud van de rectificatie, maar deze toch heeft geplaatst om te voldoen aan het vonnis van 9 mei 2018. Daarbij heeft hij ook nog de rechter gevraagd om nader te duiden wat de bedoeling is voor wat betreft de termijn van de publicatie. Hieruit blijkt zijn goede wil om aan het vonnis te voldoen, ondanks het feit dat hij het oneens is met dat vonnis. Hij kreeg echter geen antwoord van de rechter, anders dat de rechter achteraf een vonnis niet mag verduidelijken. Daarom heeft Dankbaar zelf moeten beslissen hoe lang hij de rectificatie moest laten staan, waarbij hij terecht heeft aangenomen dat 3 weken meer dan voldoende moet zijn. Tot slot dient opgemerkt te worden dat ook de rechter in het onderhavige executiegeschil dit niet bestrijdt, evenmin zich uitlaat over wat een juiste termijn had moeten zijn.
Dankbaar ontkent met klem dat hij verder inbreukmakende artikelen heeft gepubliceerd. De raadsman van Mustafa blijkt te bedoelen artikelen waarin Dankbaar stelt dat Mustafa een valse aangifte tegen hem heeft gedaan, vervalste verklaringen van derden heeft ingebracht en ter zitting meineed heeft gepleegd. Dit staat Dankbaar echter vrij en zijn bewezen feiten. Zulke uitingen zijn hem niet bij vonnis verboden. Ook is het hem niet verboden om te stellen dat Mustafa op dag 1 de ware toedracht van de moord uit de doeken heeft gedaan bij de politie. Het is immers een bewezen feit dat hij als verdachte is gehoord over de moord op Marianne Vaatstra. Wat hij daar heeft verklaard wordt tot heden door Justitie in het ongewisse gelaten, maar is door Mustafa zelf in grote lijnen verklaard aan de co-auteur van Dankbaar, Hans Mauritz. Deze verklaring is in hun boek, reeds sinds 9 mei 2014 als volgt opgenomen.
‘Op zaterdag 1 (één) mei 1999 ben ik door de politie opgehaald en heb ik op het politiebureau te Buitenpost een verklaring afgelegd inzake de moord op Marianne Vaatstra. Ik wil niet prijsgeven hetgeen ik heb verklaard maar wens wel aan te geven dat ik in ruil voor het vertellen van het adres van mijn vriend Ali Hussein Hassan in Leeuwarden men mij verder met rust zou laten. Men wekte bij mij de indruk dat Ali aldaar gearresteerd zou worden. Vervolgens heb ik Ali nooit meer gezien.
Ik ben tegen mijn wil in getuige geweest van de moord op Marianne Vaatstra maar wens over de details niet te verklaren. Wel verklaar ik bij deze dat Ali Hussein Hassan Marianne heeft gedood in de caravan van Wolfgang Hebben, bewoner van het AZC Kollum op dat deel dat niet tot het AZC behoorde maar werd bewoond door vaste standplaatshouders uit de periode dat het AZC nog niet bestond.
Marianne kwam wel vaker in de caravan van Wolfgang Hebben. Zij is die bewuste nacht daarheen gebracht door Ludger Dill in diens auto, een donkergrijze Mercedes stationcar.
Ik verklaar dat ik weet wie een derde persoon heeft gebeld om Ali in de nacht van de moord naar Leeuwarden te brengen. Ik verklaar dat ik er met niema